ECLI:NL:CRVB:2021:3015

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
20/2607 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om waarnemingstoelage voor politieambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een verzoek van een politieambtenaar, werkzaam als Generalist GGP, om in aanmerking te komen voor een waarnemingstoelage. De ambtenaar had eerder verzocht om plaatsing in de functie van Senior GGP, maar dit verzoek was afgewezen. De korpschef van politie had het verzoek om waarnemingstoelage afgewezen, omdat de coachingswerkzaamheden van de ambtenaar slechts een klein onderdeel uitmaakten van zijn functie en niet als een waarneming van een hogere functie konden worden gezien.

De rechtbank had het beroep van de ambtenaar tegen de afwijzing van de korpschef gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde anders. De Raad stelde vast dat er geen formele aanwijzing was gegeven voor de coachingswerkzaamheden en dat de korpschef terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van een waarneming in de zin van de wet. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond, waarmee de afwijzing van de waarnemingstoelage in stand bleef.

De uitspraak benadrukt het belang van een formele aanwijzing voor het toekennen van een waarnemingstoelage en verduidelijkt de voorwaarden waaronder een dergelijke toelage kan worden toegekend. De Raad concludeerde dat de korpschef de mate van waarneming dient te beoordelen en dat de coachingswerkzaamheden van de ambtenaar niet voldeden aan de criteria voor een waarnemingstoelage.

Uitspraak

20.2607 AW

Datum uitspraak: 2 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 juni 2020, 18/3061 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens de korpschef is hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. drs. M.H. Welter een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Stové. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Welter. Partijen hebben aan de zitting deelgenomen via een beeldverbinding.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam bij de politie in de functie van Generalist GGP, salarisschaal 7.
1.2.
In het kader van het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) is de
uitgangspositie van betrokkene bij brief van 12 maart 2012 aangevuld met het taakaccent ‘praktijkcoach’. Bij besluit van 10 juni 2016 is betrokkene met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de LFNP-functie van Generalist GGP, salarisschaal 7. Tegen dit besluit is geen bezwaar ingediend, zodat dit in rechte vaststaat.
1.3.
Op 17 augustus 2017 heeft betrokkene verzocht om hem te plaatsen in de functie
van Senior GGP, salarisschaal 8, omdat hij sinds december 2010 als praktijkcoach/praktijkbegeleider werkt. Bij besluit van 11 december 2017 heeft de korpschef dit verzoek afgewezen. Betrokkene heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.4.
Per 1 september 2017 is betrokkene op verzoek van de korpschef gestopt met de
werkzaamheden als praktijkcoach. Op 24 januari 2018 heeft betrokkene een verzoek ingediend tot financiële compensatie van de door hem verrichte werkzaamheden als praktijkcoach/praktijkbegeleider die volgens hem, onbetaald, zijn uitgevoerd op een hoger ingeschaald niveau, namelijk op het niveau van Senior GGP. Bij besluit van 27 maart 2018 heeft de korpschef dit verzoek, dat is opgevat als een verzoek om een waarnemingstoelage, afgewezen.
1.5.
Bij besluit van 1 november 2018 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar
van betrokkene tegen het besluit van 27 maart 2018 ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat geen sprake is geweest van waarneming als bedoeld in artikel 17 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat op grond van artikel 17, vijfde lid, van het Bbp een toelage kan worden toegekend bij een niet volledige waarneming. Voorwaarde voor het toekennen van deze toelage is dat sprake moet zijn van een aanwijzing door het bevoegd gezag. Aan betrokkene is geen formele (schriftelijke) aanwijzing gegeven om de coachingswerkzaamheden te verrichten. Na een ‘leer-werk plek/traject’ en na afloop van de aanvullende opleiding tot praktijkbegeleider in 2014 moet een stilzwijgende/impliciete aanwijzing door de korpschef worden aangenomen tot het moment dat aan betrokkene in 2017 de opdracht is gegeven te stoppen met die werkzaamheden. Na verloop van een aantal jaren, waarbij is gebleken dat de coachingswerkzaamheden een structureel karakter hadden, kon niet meer gesproken worden over een ‘leer-werk traject’. Dit betekent dat de korpschef het verzoek om een waarnemingstoelage ten onrechte heeft afgewezen. Aangezien de korpschef de mate van de waarneming dient te beoordelen kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien door de waarnemingstoelage vast te stellen.
3. In hoger beroep heeft de korpschef zich op hierna te bespreken gronden tegen de
aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van het Bbp kan aan de ambtenaar die bij wijze van waarneming tijdelijk een functie uitoefent die bij de toepassing van artikel 6, tweede lid, zou leiden tot een salarisschaal met een hoger maximumsalaris, voor de duur van die waarneming een toelage worden toegekend. Onder waarneming wordt verstaan het krachtens een daartoe strekkende aanwijzing van het bevoegd gezag tijdelijk verrichten van een samenstel van werkzaamheden dat een andere functie vormt dan die van de ambtenaar zelf.
4.1.2.
Op grond van het derde lid is bij volledige waarneming van de functie, bedoeld in het eerste lid, het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat de ambtenaar geniet en het salaris dat de ambtenaar zou genieten, wanneer de salarisschaal met het hogere maximumsalaris met ingang van de dag waarop de waarneming is begonnen, voor hem zou hebben gegolden. Onder volledige waarneming wordt verstaan een zodanige waarneming dat in plaats van de eigen functie het volledige samenstel van werkzaamheden van de waargenomen functie, met de daarmee gepaard gaande verantwoordelijkheden, wordt uitgeoefend.
4.1.3.
In het vijfde lid is bepaald dat bij niet volledige waarneming de toelage, afhankelijk van de mate van onvolledigheid van de waarneming, wordt vastgesteld op 50% of 75% van de toelage bij volledige waarneming.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een aanwijzing van de korpschef tot het verrichten van werkzaamheden als coach en praktijkbegeleider als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van het Bbp. Ook is niet in geschil dat sprake was van een tijdelijke situatie.
4.3.
De korpschef heeft primair betoogd dat de rechtbank uitgaat van een onjuiste uitleg van het begrip ‘niet volledige waarneming’ als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, van het Bbp. Bij een waarneming gaat het namelijk om het in plaats van de eigen functie – tijdelijk – vervullen van een andere functie met een hoger maximumsalaris. Volgens de korpschef is in dit geval dus geen sprake geweest van een waarneming van een andere functie, maar van één taak uit een andere functie. Dit betoog slaagt niet. Hiervoor is van betekenis dat in de laatste zin van het derde lid de aanduiding ‘volledig’ nadrukkelijk gekoppeld is aan het ‘samenstel van werkzaamheden’ en niet aan de arbeidsduur. Dit brengt mee dat bij ‘niet volledige waarneming’ sprake kan zijn van een onvolledig samenstel van werkzaamheden en dus niet slechts van het in deeltijd verrichten van het volledige samenstel. Dat betekent dat ook bij het verrichten van één taakelement al sprake kan zijn een onvolledig samenstel van werkzaamheden.
4.4.
De korpschef heeft subsidiair uiteengezet dat er grote overlap bestaat in de elkaar opvolgende functies. Verder heeft hij gewezen op de niveaubepalende elementen van de functie van senior GGP. De Raad volgt de korpschef hierin. Het niveaubepalende element ‘het bevorderen als mentor van de professionaliteit van collega’s’ geeft uitdrukking aan de algehele senioriteit van de senior GGP. De korpschef heeft erkend dat de coachingswerkzaamheden lagen op het niveau van een senior GGP. Uit de gedingstukken en wat ter zitting is besproken komt echter naar voren dat de coachingswerkzaamheden slechts een klein onderdeel betroffen van de hele functie en van het niveaubepalende element. Dit betekent dat de coachende taken van betrokkene daarom niet als een waarneming van de naasthogere functie kan worden gezien. Verder merkt de Raad nog op dat het hele LFNP er op ingericht is dat elke hogere functie binnen de rangschikking van het vakgebied weer wat meer senioriteit heeft dan die daaronder, en wat minder dan die daarboven. Iedere functionaris heeft daarmee coachende taken ten opzichte van de functionarissen lager in de rangschikking. Dit wordt in het LFNP op tal van plaatsen, en in steeds verschillende bewoordingen, tot uitdrukking gebracht.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat de afwijzing van het verzoek van betrokkene om in aanmerking te komen voor een waarnemingstoelage in rechte stand houdt. Dit betekent dat het hoger beroep van de korpschef slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.C. Boeree en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) M. Buur