ECLI:NL:CRVB:2021:3008

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
20/2616 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en Wajong-uitkering in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te weigeren. Appellante, geboren in 1978, had in 2018 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij op achttienjarige leeftijd minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar bevestigd. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellante gegrond, maar liet de rechtsgevolgen in stand. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar beperkingen door ADHD en cervicale dystonie niet correct waren beoordeeld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellante meer beperkt was dan vastgesteld. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de arbeidskundige beoordeling van de geselecteerde functies voldoende was onderbouwd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

20.2616 WAJONG

Datum uitspraak: 2 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
3 juli 2020, 19/2160 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. van den Bogaard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend. Partijen hebben nog reacties ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Appellante heeft via beeldbellen aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door mr. Van den Bogaard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is geboren op [geboortedatum] 1978. Met een door het Uwv op 10 oktober 2018 ontvangen formulier heeft appellante een zogeheten aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend, met als doel om in aanmerking te worden gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 17 december 2018 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering, omdat zij op achttienjarige leeftijd ( [geboortedatum] 1996) minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige ten grondslag.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 22 mei 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 17 december 2018 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag, waarin is vastgesteld dat appellante één jaar voor datum aanvraag minder dan 25% arbeidsongeschikt is en daarom niet als jonggehandicapte is aan te merken.
2.1.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Naar aanleiding van dit beroep heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. Op basis van de gewijzigde FML van 7 februari 2020 (geldig één jaar voor datum aanvraag), heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de eerder geselecteerde functies gehandhaafd en de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld op minder dan 25%.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de beoordeling aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) plaats moet vinden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 3 februari 2020 erkend dat er onvoldoende rekening is gehouden met de informatie van psycholoog R. Talman van 25 oktober 2017 en in een aangepaste FML van 7 februari 2020 alsnog beperkingen aangenomen bij aanpassing aan de fysieke omgevingseisen (geluidsbelasting en geen felle, wisselende verlichting). In werkomstandigheden die passen bij de gestelde beperkingen is er geen reden om een beperkte duurbelastbaarheid aan te nemen. Gelet op het voorgaande heeft het medisch onderzoek onzorgvuldig plaatsgevonden en mist het een deugdelijke medische onderbouwing. Het bestreden besluit komt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank heeft aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 3 februari en 22 april 2020 inzichtelijk geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat appellante een jaar voor datum aanvraag meer beperkt was dan is aangenomen in de FML van 7 februari 2020. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep met de rapporten van 10 februari en 5 maart 2020 voldoende gemotiveerd dat de primair geduide functies, ondanks de gewijzigde belastbaarheid, nog steeds passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij ten gevolge van de ADHD en de recentelijk op 28 maart 2021 gediagnosticeerde cervicale dystonie één jaar voor datum aanvraag meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Zo is appellante aangewezen op een zeer rustige, prikkelarme werkomgeving en is er aanleiding een duurbeperking aan te nemen. Appellante heeft verder herhaald dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies onvoldoende heeft gemotiveerd. De nadere toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 22 april 2020 had voor de arbeidskundige bezwaar en beroep aanleiding moeten zijn de geduide functies nogmaals tegen het licht te houden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat bij de beantwoording van de vraag of appellante als jonggehandicapte is aan te merken de relevante bepalingen van de AAW van toepassing zijn en dat het Uwv daarvoor naar vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 juni 2012; ECLI:NL:CRVB:2012:BX1581) de werkwijze mag hanteren dat allereerst de datum, gelegen één jaar voor de datum van de aanvraag, wordt beoordeeld.
4.2.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel en daaraan ten grondslag liggende overwegingen dat er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Hieraan wordt door de Raad het volgende toegevoegd.
4.2.2.
Uit de brief van psycholoog Talman van 25 oktober 2017 volgt dat drukke situaties en overprikkeling bij appellante, bij wie de diagnose ADHD is gesteld, zorgen voor oververmoeidheid en forse lichamelijke klachten. Op basis van deze informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (in beroep) aangenomen dat appellante aangewezen is op een globaal rustige werkomgeving. Aanvullend op de al gestelde voorwaarden ten aanzien van afleiding door anderen moet de werkomgeving ‘rustig’ zijn, in die zin dat er een maximale geluidsbelasting geldt van 65 à 70 dB en er geen felle/wisselende verlichting moet zijn. Als de veiligheid het toelaat kan appellante gehoordemping gebruiken. Bij deze beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar incidentele overschrijdingen toegestaan. In het rapport van 22 april 2020 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep – in reactie op aanvullende gronden van appellante – nader toegelicht wat hij met een ‘rustige werkomgeving’ bedoelde. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die de Raad aanleiding geeft aan te nemen dat appellante aangewezen op een zeer rustige, prikkelarme werkomgeving.
4.2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 21 september 2021 gemotiveerd gereageerd op de door appellante in hoger beroep ingebrachte informatie van neuroloog M.A.J. De Koning-Tijssen van 28 maart 2021 en inzichtelijk geconcludeerd dat er geen grond is om een jaar voor datum aanvraag al beperkingen aan te nemen op basis van de in maart 2021 gestelde diagnose cervicale dystonie. Appellante heeft in haar Wajongaanvraag als fysieke klachten enkel rug- en PDS-klachten gemeld. In de primaire verzekeringsgeneeskundige beoordeling, de heroverweging in bezwaar en in de rechtbankprocedure lag de nadruk ook op de psychische klachten en stonden de fysieke klachten duidelijk op de achtergrond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het aannemelijk dat de dystonie al langer bestaat, maar deze aandoening pas met verloop van tijd tot meer symptomen heeft geleid waarbij de klachten pas recent (in maart 2021) op een niveau kwamen waarop meer hulp werd gezocht. De Raad onderschrijft dit standpunt. Daarbij is ook van belang dat voor de vraag of appellante mede op grond van deze cervicale dystonie als jonggehandicapte is aan te merken niet zozeer van belang is tot welke beperkingen deze aandoening een jaar voor datum aanvraag leidde, maar uiteindelijk moet vast staan dat deze aandoening ook op zeventien- en achttienjarige leeftijd ( [geboortedatum] 1995 en [geboortedatum] 1996) reeds bij appellante aanwezig was en toen tot beperkingen leidde. De voorhanden zijnde medische informatie biedt hiervoor geen enkel aanknopingspunt.
4.2.4.
Appellante wordt niet gevolgd in haar herhaalde betoog dat aanleiding bestond een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank heeft deze grond in beroep reeds afdoende besproken en de Raad sluit zich daarbij aan. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel op dit punt.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel en daaraan ten grondslag liggende overwegingen dat de arbeidskundige bezwaar en beroep de passendheid van de geselecteerde functies voldoende heeft gemotiveerd. Naar aanleiding van de aangepaste FML van 7 februari 2020 heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geduide functies nader toegelicht in de rapporten van 10 februari en 5 maart 2020. Dat deze arbeidskundige niet opnieuw heeft gerapporteerd na het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 april 2020 maakt het arbeidskundig onderzoek niet onzorgvuldig en doet niet af aan de juistheid van dat oordeel. In voornoemd rapport heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep immers de inhoud van zijn rapport van 3 februari 2019, op basis waarvan de functies opnieuw tegen het licht zijn gehouden, onderschreven.
4.4.
Nu er geen twijfel bestaat over het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen, zoals door appellante verzocht.
4.5.
De overwegingen 4.2.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D.S. Barthel