ECLI:NL:CRVB:2021:30
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek had gemeld op 9 maart 2010. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had zijn uitkering per 21 februari 2018 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen, waaronder een depressieve stoornis met psychotische kenmerken.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest. In hoger beroep handhaafde appellant zijn stelling dat er sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, maar de Raad oordeelde dat de medische informatie geen aanknopingspunten bood voor deze stelling. De artsen van het Uwv hadden voldoende gemotiveerd dat appellant niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht had vastgesteld op 59,40%. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak.