ECLI:NL:CRVB:2021:30

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
19/2536 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek had gemeld op 9 maart 2010. Appellant had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had zijn uitkering per 21 februari 2018 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen, waaronder een depressieve stoornis met psychotische kenmerken.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest. In hoger beroep handhaafde appellant zijn stelling dat er sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, maar de Raad oordeelde dat de medische informatie geen aanknopingspunten bood voor deze stelling. De artsen van het Uwv hadden voldoende gemotiveerd dat appellant niet voldeed aan de criteria voor volledige arbeidsongeschiktheid en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht had vastgesteld op 59,40%. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

19 2536 WIA

Datum uitspraak: 7 januari 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
2 mei 2019, 18/3072 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Namens appellant is mr. Gürses verschenen. Het Uwv heeft zich, via videobellen, laten vertegenwoordigen door mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als assemblagemedewerker voor 40 uur per week. Op 9 maart 2010 heeft appellant zich ziek gemeld. Bij besluit van 22 april 2013 heeft het Uwv appellant met ingang van 7 april 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, omdat appellant met ingang van die datum 63,61% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 17 december 2013 is aan appellant na afloop van de loongerelateerde periode met ingang van 7 maart 2014 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is gebleven. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 17 maart 2014 is het bezwaar van appellant gegrond verklaard en heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80-100%.
1.2.
De ex-werkgever van appellant heeft het Uwv in oktober 2017 verzocht om een herbeoordeling. In dat kader heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 december 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 20 december 2017 de WIA-uitkering van appellant met ingang van 21 februari 2018 beëindigd, omdat hij vanaf 19 december 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant is in de bezwaarfase door een verzekeringsarts bezwaar en beroep gezien en deze heeft aanvullende beperkingen aangenomen in een FML van 3 mei 2018. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat er twee functies komen te vervallen en hij heeft op basis van drie functies die in het verlengde liggen van de eerder geselecteerde functies het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 59,40. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 december 2017 bij besluit van 9 juli 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard en bepaald dat de WGA-vervolguitkering van appellant na 21 februari 2018 wordt voortgezet.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. In wat appellant naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen relevante informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding gemist of ten onrechte niet betrokken bij zijn beoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn stelling gehandhaafd dat onvoldoende rekening is gehouden met de bij hem aanwezige beperkingen. Appellant is gediagnosticeerd met een depressieve stoornis met psychotische kenmerken. Er is sprake van een zeer beperkt persoonlijk en sociaal functioneren, waardoor appellant geen benutbare mogelijkheden heeft. Hij kampt ook met toegenomen neurologische en cardiologische klachten. Het medisch onderzoek is niet zorgvuldig geweest. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is vermeld dat appellant zelf heeft gereden tijdens een familiereis naar Turkije, maar dat is niet juist. Appellant is van mening dat de functies niet geschikt zijn. De belastbaarheid van appellant bij het item werk met een verhoogd persoonlijk risico (1.9.9) wordt in de functies van samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar (SBC-code 267050) en productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) overschreden, omdat in de functies moet worden gewerkt met gevaarlijke machines.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 19 december 2017 heeft vastgesteld op 59,40%.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat er op de datum in geding sprake was van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. De medische informatie biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit. Appellant was niet opgenomen in een ziekenhuis of AWBZ-instelling, niet bedlegerig en niet ADL-afhankelijk. Daarnaast hebben de artsen van het Uwv toereikend gemotiveerd dat op de datum in geding geen sprake was van onvermogen op de drie niveaus van het persoonlijk en sociaal functioneren op grond van een ernstige psychische stoornis.
4.4.
De artsen van het Uwv hebben appellant gezien en hebben de informatie van de behandelende sector, daaronder begrepen de brief van de behandelend psycholoog van I-Psy van 27 februari 2018, meegenomen in de beoordeling. Met alle door appellant genoemde klachten is rekening gehouden. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat appellant tijdens een reis naar Turkije zelf heeft gereden en appellant dat betwist, maakt dat niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nog een urenbeperking toegevoegd aan de FML, nu de stemming van appellant sinds de eerdere beoordeling in 2014 niet beduidend is verbeterd. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie overgelegd om zijn stelling te onderbouwen dat zijn beperkingen zijn onderschat.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 juni 2018 inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat er geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat er niet gewerkt mag worden met gevaarlijke machines en niet op gevaar opleverende plaatsen. In de functie van productiemedewerker industrie wordt gewerkt met een kleine soldeerbout ter grootte van een pen. Deze gaat automatisch uit bij plaatsing in de houder. “Persoonlijk risico” wordt gesignaleerd vanwege de kans op verwonding. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat er geen kans is op onomkeerbare schade, aangericht aan zichzelf of derden. Er is geen sprake van een verhoogd persoonlijk risico zoals door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bedoeld, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Dit standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt gevolgd. In de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar is geen sprake van een kenmerkende belasting bij het item werken met een verhoogd persoonlijk risico. De belastbaarheid van appellant bij dit punt wordt dus ook niet overschreden.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A.L.K. Dagmar