ECLI:NL:CRVB:2021:2999
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- B.J. van de Griend
- J.J.C. Vorias
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, vastgesteld op 53,5% door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die zich op 30 juni 2014 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. De verzekeringsarts had op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 mei 2016 vastgesteld dat appellante niet meer geschikt was voor haar laatst verrichte werk. Na bezwaar van appellante werd de mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 53,5% op basis van een nieuwe FML van 3 augustus 2016, waarin aanvullende beperkingen waren opgenomen.
De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging. De Raad benoemde een deskundige, N.J. de Mooij, die concludeerde dat appellante op 27 juni 2016 leed aan meerdere psychiatrische aandoeningen, waaronder een matig ernstige depressie en een paniekstoornis. De deskundige stelde dat appellante beperkt was in haar functioneren, maar dat de geselecteerde functies nog steeds geschikt waren. De Raad oordeelde dat de conclusies van de deskundige overtuigend waren en dat er geen reden was om aan de FML te twijfelen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld. De totale kosten voor rechtsbijstand en deskundigen werden begroot op € 7.358,28, en het Uwv moest ook het griffierecht vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de Raad in het volgen van onafhankelijke deskundigen.