ECLI:NL:CRVB:2021:2994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
20/3028 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellant, die als stackerdraaier werkte, meldde zich ziek met rugklachten en later ook met nek- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 24 oktober 2018 de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard op 22 juli 2019.

De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv juist waren. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies konden ondermijnen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar het Uwv verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 december 2021.

Uitspraak

20 3028 WIA

Datum uitspraak: 1 december 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 juli 2020, 19/4487 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.W.E. Ros, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als stackerdraaier voor 16,72 uur per week. Op 24 november 2016 heeft appellant zich ziek gemeld met rugklachten. Daarnaast zijn na een ongeval op 13 februari 2017 tevens nek- en psychische klachten ontstaan. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant op 20 september 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft kennis genomen van medische informatie en vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Zij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 24 oktober 2018 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 22 november 2018 (datum in geding) een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van 17 juli 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Het is gebaseerd op onder meer anamnese, lichamelijk en psychisch onderzoek en informatie van de behandelend sector. De stelling van appellant dat uit het bestreden besluit noch uit de rapportage blijkt van een zorgvuldig en uitvoerig onderzoek door het Uwv is niet onderbouwd en wordt niet gevolgd. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. In de FML zijn beperkingen aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren en daarnaast ook voor nekbelasting, tillen of dragen, zware lasten hanteren, lopen en extreme frequente nekbewegingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat de aangenomen beperkingen aansluiten bij de bevindingen van het onderzoek en de aanwezige medische informatie. Appellant heeft geen medische gegevens in het geding gebracht die aannemelijk maken dat er een onjuist beeld bestond van zijn beperkingen op de datum in geding. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de drie geselecteerde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies, die hooguit een mbo-niveau 4 vereisen, appellant gezien zijn opleiding op havo-niveau voorgehouden kunnen worden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant de gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 22 november 2018 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben gebracht worden onderschreven. Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht en die gronden heeft de rechtbank afdoende besproken. Appellant heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens verstrekt die reden geven voor twijfel aan de juistheid van de wijze waarop de beperkingen zijn vaststeld in de FML van 20 september 2018. De medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit worden onderschreven.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) L.R. Kokhuis