ECLI:NL:CRVB:2021:2994
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die zijn beroep tegen de weigering van een WIA-uitkering ongegrond had verklaard. Appellant, die als stackerdraaier werkte, meldde zich ziek met rugklachten en later ook met nek- en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 24 oktober 2018 de WIA-uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar van appellant tegen deze beslissing werd door het Uwv ongegrond verklaard op 22 juli 2019.
De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv juist waren. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies konden ondermijnen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar het Uwv verzocht om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 december 2021.