ECLI:NL:CRVB:2021:2992
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van medisch onderzoek in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 31 oktober 2013 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had eerder geweigerd appellant een WGA-uitkering toe te kennen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Na een verslechtering van zijn medische situatie in 2018, werd appellant een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 80 tot 100%. Later werd deze mate van arbeidsongeschiktheid herzien naar 68,14% per 31 mei 2018, wat leidde tot het bestreden besluit waartegen appellant in beroep ging.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant stelde in hoger beroep dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was, omdat er onvoldoende aandacht was voor zijn psychische problemen en de invloed van medicatie op zijn functioneren. De Raad oordeelde echter dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellant correct had vastgesteld en dat er geen reden was om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies passend waren voor appellant en dat de belasting van deze functies zijn mogelijkheden niet overschreed.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA.