ECLI:NL:CRVB:2021:2991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
17/3790 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlaging WGA-vervolguitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WGA-vervolguitkering te verlagen. De Raad had eerder op 8 februari 2021 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het Uwv een ontoereikende medische grondslag had voor de verlaging van de uitkering. In de tussenuitspraak werd een beperking aangenomen ten aanzien van het verdelen van aandacht, die het Uwv in zijn eerdere besluiten niet had overgenomen. Na de tussenuitspraak heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin de arbeidsongeschiktheid van appellant werd vastgesteld op 45 tot 55%. Appellant was het niet eens met deze nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en stelde dat zijn beperkingen onvoldoende waren erkend.

De Raad heeft in zijn overwegingen geconcludeerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht geen medische reden zag om appellant sterk beperkt te achten voor het verdelen van de aandacht. De rapporten van de deskundigen gaven geen aanleiding om de FML verder aan te passen. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden de arbeidsongeschiktheid van appellant had vastgesteld en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Tevens werd het motiveringsgebrek dat in de tussenuitspraak was geconstateerd hersteld.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het beroep ongegrond was verklaard en het beroep tegen het besluit van 13 april 2016 gegrond verklaard. Het Uwv werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding en proceskosten aan appellant, die in totaal € 2.259,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 25 november 2021.

Uitspraak

17.3790 WIA, 21/2136 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 april 2017, 16/3733 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 november 2021
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 8 februari 2021 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2021:246, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv op 14 april 2021 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen.
Appellant heeft een zienswijze ingediend waar het Uwv op heeft gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108 van die wet, is nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 17 november 2015 heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering van appellant met ingang van 1 februari 2016 verlaagd naar een uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 39,8%, vallend in de klasse 35 tot 45%. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 13 april 2016 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard.
1.3.
De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het bestreden besluit 1 een ontoereikende medische grondslag heeft, omdat het Uwv de door de Raad benoemde deskundige aangewezen beperking in het verdelen van de aandacht niet had overgenomen.
1.4.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 maart 2021, geldig vanaf 1 januari 2015, alsnog een beperking aangenomen op beoordelingspunt 1.2 (verdelen van de aandacht). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 7 april 2021 wegens deze aanvullende beperking drie eerder geselecteerde voorbeeldfuncties laten vervallen en vier nieuwe functies geselecteerd. Hierdoor is de mate van arbeidsongeschiktheid 47,82% geworden.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in dit rapport de belasting in de geselecteerde functies categoraal toegelicht en ook verwezen naar de Basisinformatie CBBS voor de toelichting daar voor het tegelijkertijd verrichten van verschillende taken. Volgens de arbeidsdeskundige is in de voorbeeldfuncties niet of nauwelijks sprake van het alterneren van de ene naar de andere informatiebron en is vooral sprake van het richten van de aandacht op één informatiebron. Daarbij volgen de handelingen in de functies elkaar op en er is nauwelijks een risico om het overzicht te verliezen.
1.5.
Bij bestreden besluit 2 heeft het Uwv vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 1 februari 2016 45 tot 55% bedraagt en het bezwaar tegen het besluit van 17 november 2015 in zoverre alsnog gegrond verklaard.
1.6.
Appellant heeft in zijn reactie op bestreden besluit 2 naar voren gebracht dat de nieuwe FML nog steeds een onvoldoende vertaling is van de beperkingen die hij heeft. Hij is met name niet beperkt, maar sterk beperkt voor het verdelen van de aandacht.
Daarnaast is hij van mening dat de signaleringen in de formulieren resultaat functiebelasting onvoldoende gemotiveerd zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Hij heeft onder meer aangevoerd dat de belasting niet per functie is toegelicht en dat in de functies te hoge eisen gesteld worden aan zijn concentratie en zijn aandacht.
2. Het Uwv heeft zich met verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 augustus 2021 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 augustus 2021 op het standpunt gesteld dat de (nieuwe) FML juist is en de geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat er geen medische onderbouwing is om een verdergaande beperking voor het verdelen van de aandacht aan te nemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de bezwaren die appellant nog heeft vooral betrekking hebben op de belasting op ‘vasthouden van de aandacht’. Hij heeft nader toegelicht dat de toelichting in de Basisinformatie CBBS bij dat aspect inhoudt dat een handeling, een serie aaneengesloten handelingen of een gesprek korter dan een half uur mogelijk is. Per geselecteerde functie heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat het richten van de aandacht op een bron minder dan een half uur duurt.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen medische reden is om appellant sterk beperkt te achten voor het verdelen van de aandacht. In de rapporten van de deskundige is niet te kennen gegeven dat appellant hiervoor sterk beperkt is. Om deze reden was het Uwv in de tussenuitspraak de opdracht gegeven om appellant beperkt te achten voor het verdelen van de aandacht, niet om hem sterk beperkt te achten. Het Uwv heeft in de aangepaste FML de door de deskundige aangewezen geachte beperking overgenomen.
3.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 7 april 2021 en 9 augustus 2021 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat zowel de eerder geselecteerde functies, voor zover gehandhaafd, als de nieuw geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn voor appellant. De Raad ziet geen reden om hierover te twijfelen.
3.3.
Uit wat is overwogen in 3.1 en 3.2 volgt dat het Uwv op goede gronden de arbeidsongeschiktheid van appellant alsnog op 45 tot 55% heeft vastgesteld en dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond moet worden verklaard.
3.4.
Met bestreden 2 is het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek hersteld. Gelet op wat in de tussenuitspraak is overwogen en gelet op bestreden besluit 2 zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd voor zover het beroep ongegrond is verklaard. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en bestreden besluit 1 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
4. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958. Het gaat om de termijnen vanaf 1 februari 2016. Dit betekent dat de wettelijke rente over de termijn van 1 februari 2016 tot en met 1 maart 2016 is ingegaan op 1 maart 2016. Over iedere verdere termijn is de wettelijke rente telkens gaan lopen op de eerste dag van de daarop volgende kalendermaand.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. De kosten voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand worden begroot op € 2.244,- (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, twee maal 0,5 punt voor zienswijze met wegingsfactor 1) en de overige kosten op € 15,- (reiskosten), in totaal dus € 2.259,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank het beroep ongegrond heeft
verklaard;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 april 2016 gegrond en vernietigt dat besluit;
-verklaart het beroep tegen het besluit van 14 april 2021 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv tot betaling aan appellant van een vergoeding van schade zoals onder 4 van deze uitspraak is vermeld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.259,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L.R. Kokhuis