ECLI:NL:CRVB:2021:2983

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
1 december 2021
Zaaknummer
21/934 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en geschiktheid van functies in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant. Appellant had in hoger beroep herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met zijn klachten, maar de Raad volgde deze stelling niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat er geen reden was voor een preventieve urenbeperking, en de rechtbank had het onderzoek van het Uwv als voldoende zorgvuldig beoordeeld.

De Centrale Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.

Uitspraak

21.934 WIA

Datum uitspraak: 29 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 28 januari 2021, 19/3367 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 25 oktober 2021. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Kort. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als beheerder bij een gemeenschapshuis voor gemiddeld 37,93 uur per week. Op 27 maart 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 februari 2019 neergelegde beperkingen. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 0%. Bij besluit van 22 februari 2019 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 25 maart 2019 een WIA-uitkering toe te kennen omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 november 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 17 oktober 2019 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 21 november 2019 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig geacht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat en heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een voldoende medische grondslag berust. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de voor appellant geselecteerde functies niet geschikt zijn. Volgens de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten als gevolg van een autisme spectrum stoornis met dwangmatige trekken, en als gevolg daarvan zijn beperkingen heeft onderschat. Volgens appellant had het Uwv ook een preventieve urenbeperking moeten aannemen. Ter zitting heeft appellant in dat kader toegelicht dat hij inmiddels sinds enkele maanden drie keer zes uur per week (totaal achttien uur per week) werkzaam is bij een sociale werkplaats. Er is sprake van volledig aan hem aangepast werk en dat gaat goed, maar bij meer uur per week zal hij overbelast raken en uitvallen. Tot slot heeft appellant herhaald dat hij niet geschikt is voor de voor hem geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 25 maart 2019 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak puntsgewijs, volledig en overtuigend gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep zijn gronden ook niet onderbouwd met nieuwe medische informatie, die betrekking heeft op de datum in geding.
4.4.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting wordt nog het volgende toegevoegd. Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat het Uwv een preventieve urenbeperking had moeten aannemen. In het rapport van 17 oktober 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat, gelet op de in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid opgenomen criteria, in de FML van 12 februari 2019 terecht geen urenbeperking is opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onder meer toegelicht dat er geen reden is voor een beperking van de duurbelastbaarheid op preventieve gronden omdat bij appellant geen sprake is van zelfoverschatting, een beperkt ziektebesef of een patroon van overschrijding van grenzen. Het enkele feit dat appellant, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, sinds enkele maanden naar volle tevredenheid achttien uur per week werkzaam is in volledig aan hem aangepast werk, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een (preventieve) urenbeperking niet aan de orde is.
4.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) G.S.M. van Duinkerken