ECLI:NL:CRVB:2021:297
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand wegens niet-gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden in de vorm van tatoeages
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellanten, die sinds 2 februari 2016 bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet, hebben niet gemeld dat de appellante in de betrokken maanden tatoeages heeft gezet, wat op geld waardeerbare werkzaamheden zijn. Naar aanleiding van een anonieme tip heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante in de maanden december 2016, januari 2017 en juli 2017 tot en met april 2018 tatoeages heeft gezet, waarvoor zij geen melding heeft gemaakt. Het college heeft daarop besloten om de bijstand over deze maanden in te trekken en de gemaakte kosten terug te vorderen, wat resulteerde in een bedrag van € 15.139,57.
De rechtbank heeft het beroep van de appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de appellanten niet met objectieve en verifieerbare stukken hebben aangetoond dat de werkzaamheden van appellante niet op geld waardeerbaar waren. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van de tatoeageactiviteiten. De Raad heeft vastgesteld dat het voor appellanten redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat deze activiteiten van belang waren voor de verlening van bijstand.
In hoger beroep herhaalden de appellanten hun eerdere argumenten, maar de Raad oordeelde dat deze niet voldoende onderbouwd waren. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.