ECLI:NL:CRVB:2021:2956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
21/640 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 januari 2021. Appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten, had een loongerelateerde WGA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 4 april 2019 60,31% arbeidsongeschikt was en had hem een uitkering toegekend. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig en deugdelijk was geweest. De rapporten waren consistent en concludent, en de rechtbank zag geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist had ingeschat.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Raad oordeelde dat deze niet waren onderbouwd met nieuwe medische informatie. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die ten grondslag lagen aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

21.640 WIA

Datum uitspraak: 25 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 januari 2021, 19/2893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.P. Bosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. L.I. Olivier heeft de zaak overgenomen van mr. Bosch en aanvullende gronden ingediend.
Het Uwv heeft daarop gereageerd en desgevraagd een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een beeldverbinding plaatsgevonden op 14 oktober 2021. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Olivier en het Uwv door mr. P.C.P. Heijnen-Veldman.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens en/of
gedingstukken die medische gegevens bevatten ter kennisname van de werkgever te
brengen. Om te voorkomen dat deze gegevens alsnog door middel van deze uitspraak bij
werkgever bekend raken, wordt het vermelden van medische gegevens zo veel als mogelijk
vermeden.
2. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen productiemedewerker voor 40 uur per week. Op 6 april 2017 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 februari 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 4 maart 2019 heeft het Uwv appellant met ingang van 4 april 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend omdat hij met ingang van die datum 60,31% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig en deugdelijk is geweest. De rapporten bevatten geen inconsistenties en zijn voldoende concludent. Appellant is door de verzekeringsartsen onderzocht en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alle beschikbare medische informatie kenbaar in de heroverweging betrokken en het oordeel inzichtelijk gemotiveerd. Volgens de rechtbank bevat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige reactie op de bezwaren van appellant.
De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding onjuist heeft ingeschat. In de FML, zoals die is opgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en die meer beperkingen bevat dan de verzekeringsarts had aangenomen, is een aanzienlijk aantal beperkingen opgenomen. Voor zover de klachten van appellant medisch geobjectiveerd zijn is het Uwv met de FML van 9 september 2019 hieraan voldoende tegemoet gekomen. Naar aanleiding van de in beroep ingebrachte medische informatie van twee audiologen van 29 januari 2020, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 16 maart 2020 schriftelijk gereageerd. De verzekerarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om het standpunt te wijzigen. Er werd niet eerder over de in deze informatie genoemde punten gesproken waaruit wordt opgemaakt dat de klacht op de datum in geding (bijna een jaar geleden) nog niet zodanig ernstig was dat daarvoor beperkingen zouden moeten worden gegeven. De datum waarop het onderhavige geschil betrekking heeft is 4 april 2019. Eventuele verslechteringen in de gezondheidstoestand van appellant na de datum in geding zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit niet relevant.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant – kort weergegeven – aangevoerd dat hij wegens forse fysieke en psychische klachten meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. De intensieve therapie in het Canisius Wilhelmina ziekenhuis heeft niet het gewenste effect gehad. Hij heeft cognitieve problemen en in het Viecuri Medisch Centrum is vastgesteld dat degeneratieve veranderingen hebben plaatsgevonden. Hij is daarom niet in staat de geduide functies uit te voeren.
4.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 4 april 2019 heeft vastgesteld op 60,31%.
5.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van de gronden die hij al in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Daaraan wordt toegevoegd dat het standpunt van appellant dat het Uwv onvoldoende rekening zou hebben gehouden met zijn medische toestand, in hoger beroep niet is gestaafd met nieuwe medische informatie. De aanwezige medische informatie is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, uitgebreid en op een inzichtelijke wijze door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling betrokken. In alle rubrieken van de FML zijn beperkingen opgenomen en ook is appellant fors beperkt geacht in het aantal uren dat hij kan werken. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de in de FML van 9 september 2019 vastgelegde belastbaarheid van appellant.
5.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Wat betreft de functie huishoudelijk medewerker wordt overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in de rapporten 25 maart 2020 en 5 oktober 2021 heeft uiteengezet wat het klantcontact in die functie inhoudt. Deze uiteenzetting acht de Raad overtuigend. In deze functie komt weliswaar enig contact voor met bewoners en zorgpersoneel, maar het is geen functie waarbij dit contact een vereiste is, zoals bij het behandelen of begeleiden van mensen met een hulpvraag.
5.5.
Uit 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) V.M. Candelaria