ECLI:NL:CRVB:2021:2950
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
Op 26 november 2021 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen appellante en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellante, geboren in 1941, is een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Zij heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 23 oktober 2020, waarin haar verzoek om vergoeding van kosten voor fysiotherapie en Feldenkrais therapie werd afgewezen. Verweerder heeft in zijn besluit gesteld dat er geen verband is tussen de door appellante ondergane vervolging en de gevraagde voorzieningen. De medische adviseur R.J. Roelofs heeft geconcludeerd dat de instabiliteit van appellante niet het gevolg is van osteoporose, maar eerder van andere factoren zoals een heupfractuur en een TIA. De Raad heeft geoordeeld dat de afwijzing van de gevraagde voorzieningen terecht was, omdat deze niet in een rechtstreeks verband stonden met de osteoporose. De Raad heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.