ECLI:NL:CRVB:2021:2948

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
21/766 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet voordragen van appellant voor selectieprocedure in ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, werkzaam als ambtenaar, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister van Defensie om hem niet voor te dragen voor een vacante functie. De minister stelde dat er geen formatieve ruimte was voor de appellant om bevorderd te worden, ondanks dat de appellant zich geschikt achtte voor de functie. De Raad oordeelde dat de geschiktheid van de appellant niet ter discussie stond, maar dat het ontbreken van formatieve ruimte de reden was voor het niet voordragen. Daarnaast werd het betoog van de appellant dat de medezeggenschapscommissie geraadpleegd had moeten worden, verworpen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, met M. Buur als griffier.

Uitspraak

21.766 MAW

Datum uitspraak: 26 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 januari 2021, 19/2625 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
De Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Het geding dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met wijziging van taken en bevoegdheden, voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de staatssecretaris.
Namens appellant heeft mr. G.P. Smit hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Smit. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H. Zilverberg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam als [naam functie 1] in de rang van [rang 1] bij het [naam onderdeel 1] ([onderdeel 1]), laatstelijk geplaatst in de functie van [naam functie 2]. In het kader van een reorganisatie is de functie van appellant met ingang van 4 april 2016 overgegaan van het [onderdeel 1] naar het [naam onderdeel 2] ([onderdeel 2]).
1.2.
Bij besluit van 8 november 2016 is voor appellant op basis van artikel 29c van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) een negatief doorstroombesluit genomen, omdat er geen functies voor fase 3-aanstellingen beschikbaar waren. In dit besluit is vastgelegd dat de voor appellant geldende ontslagdatum 31 oktober 2020 blijft. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Appellant heeft op 18 september 2018 gesolliciteerd naar de door hem geambieerde functie van [naam functie 2] in de rang van [rang 2]. Bij e-mailbericht van 26 september 2018 heeft een P&O-functionaris appellant medegedeeld dat appellant door het [onderdeel 1] niet is voorgedragen, omdat appellant niet de juiste rang heeft en er een negatief doorstroombesluit is afgegeven. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij e-mailbericht van 18 oktober 2018 heeft de Commandant [onderdeel 2] appellant medegedeeld dat de door hem geambieerde functie niet aan hem wordt toegewezen, omdat zijn [commando] ([commando]) appellant niet heeft voorgedragen voor deze functie.
1.5.
Bij besluit van 14 maart 2019 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 september 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft betoogd dat hij had moeten worden voorgedragen voor de geambieerde functie, omdat er formatieve ruimte was ontstaan als gevolg van het project doorontwikkeling krijgsmacht. Dit betoog slaagt niet. De minister heeft verklaard dat er geen formatieve ruimte was binnen het [onderdeel 1] om appellant te bevorderen naar een functie in de rang van [rang 2]. Dat door het [onderdeel 2] in de vacaturetekst is opgenomen dat voorrang zou worden gegeven aan [onderdeel 1]-kandidaten maakt dat nog niet anders. De minister heeft toegelicht dat het voor militairen mogelijk is om functies te vervullen binnen het [onderdeel 2], maar dat [naam functie 2] geen onderdeel zijn van het [onderdeel 2]. Het [onderdeel 2] is een Defensieonderdeel en geen krijgsmachtdeel. Appellant zou daarom moeten terugkeren naar het [onderdeel 1] nadat hij de functie had vervuld, terwijl daar geen formatieve ruimte voor een majoorsfunctie was. De minister kon daarom besluiten om appellant niet voor te dragen om deel te nemen aan de selectieprocedure. Dat appellant, naar eigen zeggen, de meest geschikte kandidaat was voor de functie, omdat hij de functie in de praktijk al had waargenomen, kan niet tot een ander oordeel leiden. De geschiktheid voor de functie is niet aan de orde; het gaat erom dat er geen formatieve ruimte was.
4.2.
Verder heeft appellant betoogd dat de medezeggenschapscommissie had moeten worden geraadpleegd, omdat de vacature is vervuld door een andere [commando], terwijl het een CLSKfunctie betrof. Ook dit betoog van appellant slaagt niet. Uit artikel 29 van het Besluit Medezeggenschap Defensie 2008 blijkt dat de medezeggenschapscommissie wordt geconsulteerd over de organisatie en werkwijze binnen de diensteenheid. Het gaat hier niet om de organisatie en werkwijze binnen de diensteenheid, maar om het al dan niet voordragen voor een vacante functie.
4.3.
Voorts heeft appellant aangevoerd dat degene die uiteindelijk is voorgedragen voor de functie wel is bevorderd naar de rang van [rang 2]. De minister heeft toegelicht dat de functie is vervuld door een [naam functie 2] van het Commando Landstrijdkrachten, die al de rang van [rang 2] had. Er was dus sprake van een andere situatie dan die van appellant.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Omdat geen sprake is van een onrechtmatig besluit, wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Buur