ECLI:NL:CRVB:2021:2947

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
21/1474 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor vergoeding van opleidingskosten in het kader van herplaatsing bij Defensie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellante, werkzaam bij het Ministerie van Defensie, had een aanvraag ingediend voor vergoeding van opleidingskosten in het kader van haar herplaatsing na een reorganisatie. De minister van Defensie had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante niet duidelijk had gemaakt of zij wilde kiezen voor werk in loondienst of als zelfstandig ondernemer. De Raad oordeelde dat appellante impliciet had gekozen voor de voorzieningen die passen bij het werken in loondienst door een WW-uitkering aan te vragen na haar ontslag. Hierdoor kwam de opleiding, die langer duurde dan het toegestane herplaatsingstraject, niet voor vergoeding in aanmerking. De Raad bevestigde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het Sociaal Beleidskader 2012 rechtvaardigden. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad volgde dit oordeel. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke keuzes in het kader van herplaatsing en de voorwaarden die daaraan verbonden zijn.

Uitspraak

21.1474 AW

Datum uitspraak: 26 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
19 maart 2021, 20/6983 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
De Staatssecretaris van Defensie, thans de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Het geding dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met wijziging van taken en bevoegdheden, voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van staatssecretaris, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de minister.
Namens appellante heeft mr. J.R. Kamerling hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Kamerling. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H. Eleveld en drs. P.S. Hekkenberg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is sinds 2003 werkzaam bij het [naam centrum] ([centrum]), eerst als uitzendkracht en vanaf 2004 als [naam functie 1] in dienst van het Ministerie van Defensie. Vanaf 2009 is appellante geplaatst op de functie van [naam functie 2]
. In 2010 is appellante daarnaast op parttimebasis gestart met haar eigen praktijk ‘[naam praktijk]’.
1.2.
Vanaf 2012 was er een reorganisatie bij het [centrum], welke op 1 juli 2019 is afgerond. De functie van appellante is hierbij komen te vervallen. In overleg is appellante tijdelijk tewerkgesteld bij het Bureau Medische Beoordelingen. Deze plaatsing is per 1 oktober 2019 geëindigd. Binnen Defensie zijn er wel andere plaatsingen voor neuropsychologen beschikbaar, maar dit zijn geen functies in de huidige schaal van appellante. Appellante is herplaatsingskandidaat geworden en valt onder de voorzieningen van het Sociaal Beleidskader 2012-2016 (SBK 2012).
1.3.
Op 25 juli 2019 is appellante aangemeld bij de afdeling [naam afdeling] ([afdeling]) voor verdere begeleiding en bemiddeling. De einddatum van de herplaatsingstermijn is vastgesteld op 1 januari 2021, later is dit gewijzigd naar 1 april 2021. Samen met de aan appellante toegewezen consulent arbeidsmobiliteit heeft zij een persoonlijk uitstroomplan (PUP) opgesteld. In het PUP is vastgelegd dat appellante haar supervisorschap wil uitbreiden om werk en inkomsten te genereren. Appellante wil dat bereiken door het volgen van een daarop gerichte opleiding. Appellante schat de totale kosten van die opleiding op ongeveer
€ 19.000,-.
1.4.
Bij besluit van 15 januari 2020, gehandhaafd na bezwaar bij besluit van 7 mei 2020 (het bestreden besluit), heeft de minister de aanvraag van appellante voor de vergoeding van de opleiding tot ‘[functie]’ afgewezen. Appellante heeft volgens de minister nog niet definitief aangegeven of zij kiest voor de begeleiding naar werk als zelfstandig ondernemer of werk in loondienst. Als appellante kiest voor het zelfstandig ondernemerschap dan komt zij in aanmerking voor ondersteunende maatregelen, waaronder een vergoeding voor gerichte opleidingen tot maximaal € 8.000,-. Mocht appellante kiezen voor begeleiding naar werk in loondienst, dan komt de opleiding niet voor vergoeding in aanmerking. Er zijn veel vacatures binnen het functiegebied van appellante, aldus de minister. De opleiding is daarom niet noodzakelijk om het werk voor te zetten binnen het functiegebied op een vergelijkbaar werkniveau als waarin appellante bij Defensie werkzaam was. Daarnaast is de duur van de opleiding aanzienlijk langer dan het herplaatsingstraject. Omdat de opleiding niet noodzakelijk is voor een duurzame herplaatsing, mag de opleiding, indien deze voor volledige vergoeding in aanmerking komt, niet langer duren dan de duur van het herplaatsingstraject.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de systematiek van het SBK 2012 vereist dat appellante als herplaatsingskandidaat een keuze maakt tussen een tegemoetkoming bij de begeleiding naar arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige. De rechtbank heeft de minister gevolgd in zijn oordeel dat appellante bij beide opties niet in aanmerking komt voor vergoeding van de volledige kosten. De situatie van appellante is naar het oordeel van de rechtbank niet bijzonder genoeg dat de minister zou moeten afwijken van het in het SBK 2012 geboden passend vangnet voor herplaatsingskandidaten. Appellante wordt ook niet gevolgd in haar standpunt over het PUP. De in een PUP vastgelegde afspraken staan nog niet vast en kunnen geen inzet worden van een bestuursrechtelijke procedure. Daarnaast had het appellante duidelijk kunnen zijn dat de gemaakte afspraken in het PUP nog niet vaststonden aangezien datzelfde PUP afgesloten wordt met onder meer de afspraak dat appellante een kostenraming van de opleiding aanlevert.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft betoogd dat haar aanvraag om haar opleidingskosten volledig te vergoeden niet had mogen worden afgewezen. Volgens appellante had de minister zich moeten houden aan de in het PUP gemaakte afspraken. Het PUP is volgens appellante goedgekeurd nadat appellante een kostenraming voor haar opleiding had aangeleverd, zodat de minister zich al akkoord had verklaard met de kosten van de opleiding. Dit betoog slaagt niet. Uit het SBK 2012 blijkt dat het PUP het uitgangspunt is van het te volgen herplaatsingstraject. In het SBK 2012 staat echter ook dat de in het PUP vastgestelde afspraken op zich kunnen leiden tot besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Als voorbeeld wordt het afwijzen van een afgesproken opleiding genoemd. Dat is hier het besluit van 15 januari 2020, waarin de aanvraag om vergoeding van de kosten voor de opleiding is afgewezen. Hoewel uit het PUP blijkt dat deze is goedgekeurd nadat de kostenraming is aangeleverd, staat daarin ook vermeld dat appellante wordt aangemeld voor een SBK-voorlichting en dat wordt bepaald welke kosten passen binnen het SBK 2012. Met het vaststellen van het PUP stond dus niet vast dat de daarin opgenomen opleidingskosten (volledig) zouden worden vergoed, omdat daarover nog een besluit moest worden genomen.
4.2.
Appellante heeft gesteld dat uit het SBK 2012 niet blijkt dat zij een keuze had hoeven te maken tussen het werken in loondienst of het zelfstandig ondernemerschap. Ook dit betoog van appellante slaagt niet. Uit het SBK 2012 blijkt dat er voorzieningen zijn die passen bij het werken in loondienst en voorzieningen die passen bij het zelfstandig ondernemerschap. Bij de voorzieningen in verband met zelfstandig ondernemerschap kunnen de kosten voor een cursus worden vergoed. Daar zijn wel voorwaarden aan verbonden. Zo is vereist dat de betrokkene dan zelf vrijwillig ontslag aanvraagt en daarmee afziet van voorzieningen als een
WW-uitkering en bovenwettelijke uitkering. Appellante heeft niet vooraf een keuze gemaakt en zij heeft na haar ontslag een WW-uitkering aangevraagd. Daarmee heeft zij impliciet de keuze gemaakt voor de voorzieningen die passen bij het werken in loondienst. Bij de voorzieningen voor het werken in loondienst mag de maximale duur van het herplaatsingstraject van twaalf tot achttien maanden niet worden overschreden. De opleiding van appellante doet dat wel, waardoor de kosten voor deze opleiding niet kunnen worden vergoed. Daarbij komt dat de kosten niet worden vergoed als deze niet noodzakelijk zijn voor duurzame herplaatsing.
4.3.
Appellante heeft verder betoogd dat haar situatie bijzonder genoeg is om af te wijken van het SBK 2012, omdat zij al zelfstandig ondernemer was naast haar werkzaamheden bij het [centrum] en het SBK 2012 niet in die situatie voorziet. De minister kan worden gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van zodanig bijzondere, individuele omstandigheden, dat moet worden afgeweken van het SBK 2012. Het enkele feit dat het SBK 20212 niet voorziet in de situatie van zelfstandig ondernemerschap is onvoldoende.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas in tegenwoordigheid van M. Buur als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2021.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Buur