ECLI:NL:CRVB:2021:2929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
20/847 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang in aanvraag bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep (zaaknummer 20/847 PW) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de huur van een woning in 2019, maar er was geen huurovereenkomst tot stand gekomen. De woning was inmiddels verhuurd aan een ander, waardoor de appellant geen procesbelang meer had bij de beoordeling van zijn hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet heeft gereageerd op vragen van de Raad en niet ter zitting is verschenen, wat heeft geleid tot een gebrek aan nadere informatie. Hierdoor kon de Raad niet vaststellen dat er nog een resultaat te behalen viel voor de appellant, wat essentieel is voor het bestaan van procesbelang. De Raad heeft ook overwogen dat de stelling van de appellant dat hij schade heeft geleden als gevolg van de bestuursrechtelijke besluitvorming niet op voorhand aannemelijk was. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 847 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 januari 2020, 19/3948 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom (college)
Datum uitspraak: 23 november 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft schriftelijke vragen gesteld aan appellant.
Mr. Ergec heeft zich aan de zaak onttrokken.
Het college heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2021. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.P.C. van der Bom.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 9 april 2019 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van de eerste maand huur.
1.2.
Bij brief van 10 april 2019 heeft het college appellant verzocht bewijsstukken, zoals een huurovereenkomst, over te leggen waaruit blijkt dat de kosten zich voordoen. Appellant kon daar niet aan voldoen, omdat de huur gelijktijdig met het tekenen van de huurovereenkomst moest worden voldaan. Op verzoek van appellant heeft toen een gesprek plaatsgevonden tussen de beoogde verhuurder en een medewerker van de gemeente (medewerker) om de situatie van appellant toe te lichten. Blijkens de rapportage van 25 april 2019 heeft de verhuurder in dat gesprek laten weten dat hij afzag van verhuur aan appellant, vanwege mogelijk te verwachten betalingsproblemen.
1.3.
Bij besluit van 25 april 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 juli 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand voor de eerste maand huur afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten zich niet voordoen, omdat de verhuur van de woning aan appellant niet is doorgegaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant, samengevat, aangevoerd dat het college het verbod van détournement de pouvoir heeft geschonden. De medewerker heeft in het gesprek met de beoogde verhuurder immers persoonlijke omstandigheden van appellant bekend gemaakt, waardoor de verhuurder heeft afgezien van verhuur aan appellant. Tevens heeft appellant verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente.
4.1.
Bij brief van 14 juni 2021 heeft de Raad appellant verzocht toe te lichten wat hij met zijn hoger beroep wil bereiken, of dit daadwerkelijk bereikt kan worden en of dit resultaat feitelijk van betekenis is voor appellant. Op deze brief heeft de Raad geen reactie ontvangen, niet van Mr. Ergec, die zich later bij brief van 5 juli 2021 aan de zaak heeft onttrokken, en ook niet van appellant zelf.
4.2.
Het college heeft bij brief van 20 juli 2021 een schriftelijke verklaring van de verhuurder van 14 juli 2021 ingediend. Hierin vermeldt de verhuurder dat de woning waarop de aanvraag van appellant betrekking heeft niet te huur wordt aangeboden en inmiddels aan een derde wordt verhuurd. Onder deze omstandigheden heeft appellant volgens het college geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn hoger beroep.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Van de aanwezigheid van (voldoende) procesbelang dient te worden uitgegaan als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt.
5.2.
Het bestreden besluit gaat over een aanvraag om bijzondere bijstand voor het huren van een woning in 2019. Vaststaat dat toen geen huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen appellant en de beoogde verhuurder. Op dit moment is de woning niet meer beschikbaar, omdat deze inmiddels is verhuurd aan een ander. Door niet te reageren op de onder 4.1 genoemde vraagstelling en ook niet ter zitting te verschijnen, is geen nadere informatie bekend.
5.3.
Uit 5.2 volgt dat appellant met het hoger beroep geen resultaat meer kan bereiken dat feitelijk nog voor hem van betekenis is.
5.4.
Het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente maakt dit niet anders. De omstandigheid dat schade is geleden alg gevolg van bestuursrechtelijke besluitvorming kan tot het oordeel leiden dat een actueel procesbelang aanwezig is. Daarvoor is echter vereist dat de stelling dat schade is gelden als gevolg van de bestuursrechtelijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 27 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3956). In het geval van appellant is hiervan geen sprake. Ook als het bestreden besluit onrechtmatig zou zijn, zal dit niet kunnen leiden tot een besluit tot nabetaling van bijzondere bijstand. Thans is de woning immers verhuurd, zodat de kosten zich niet voordoen. Onder deze omstandigheden wordt op voorhand onaannemelijk geacht dat appellant vertragingsschade heeft geleden.
5.5.
Gelet op 5.3 en 5.4 zal het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2021.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) R. de Haas