Uitspraak
20.3190 AOW
mr. Groen verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N.Zuidersma-Hovers.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had in september 2015 een aanvraag voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de appellant verzekerd was voor de AOW. Na een herhaalde aanvraag in 2018, heeft de Svb opnieuw geweigerd om het pensioen eerder dan per 1 september 2017 toe te kennen, ondanks nieuwe informatie van een pensioenfonds. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat er sprake is van een bijzonder geval, wat zou moeten leiden tot een verdere terugwerkende kracht van de pensioenuitkering. De Raad heeft echter geoordeeld dat de Svb terecht de ingangsdatum van het ouderdomspensioen heeft vastgesteld op 1 september 2017. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb geen fout heeft gemaakt en dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claim dat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt. De Raad concludeert dat de Svb de ingangsdatum van de toekenning van het ouderdomspensioen terecht niet eerder dan op 1 september 2017 heeft gesteld, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.