ECLI:NL:CRVB:2021:2925

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
24 november 2021
Zaaknummer
20/3190 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning ouderdomspensioen AOW en terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in Marokko woont, had in september 2015 een aanvraag voor een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de appellant verzekerd was voor de AOW. Na een herhaalde aanvraag in 2018, heeft de Svb opnieuw geweigerd om het pensioen eerder dan per 1 september 2017 toe te kennen, ondanks nieuwe informatie van een pensioenfonds. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat er sprake is van een bijzonder geval, wat zou moeten leiden tot een verdere terugwerkende kracht van de pensioenuitkering. De Raad heeft echter geoordeeld dat de Svb terecht de ingangsdatum van het ouderdomspensioen heeft vastgesteld op 1 september 2017. De Raad heeft vastgesteld dat de Svb geen fout heeft gemaakt en dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claim dat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt. De Raad concludeert dat de Svb de ingangsdatum van de toekenning van het ouderdomspensioen terecht niet eerder dan op 1 september 2017 heeft gesteld, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

20.3190 AOW

Datum uitspraak: 24 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2020, 19/4533 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G. Groen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2021. Namens appellant is
mr. Groen verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N.Zuidersma-Hovers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft in september 2015 via de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS) een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij van 1970 tot 1974 in Nederland heeft gewoond en toen heeft gewerkt bij [ex-werkgever 1] en [ex-werkgever 2] in [vestigingsplaats] . Na onderzoek heeft de Svb bij besluit van 22 april 2016 de aanvraag afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat appellant verzekerd is geweest voor de AOW. Het bezwaar hiertegen is bij beslissing op bezwaar van 16 november 2016 niet-ontvankelijk verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld, waardoor het besluit van 22 april 2016 rechtens onaantastbaar is geworden.
1.2.
In september 2018 heeft appellant via de CNSS een herhaalde aanvraag gedaan om toekenning van een ouderdomspensioen. Bij besluit van 16 januari 2019 heeft de Svb dit verzoek afgewezen. Daaraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat appellant geen nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) naar voren heeft gebracht die aanleiding geven om terug te komen van het besluit van 22 april 2016.
1.3.
In de bezwaarfase is via appellant een nieuw stuk ingebracht van het Pensioenfonds Horeca & Catering van 26 maart 2019. Volgens de opgave van dit pensioenfonds zijn er in de periode van 1 december 1970 tot en met 24 maart 1972 voor appellant 366 dagpremies betaald.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 22 juli 2019 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 16 januari 2019 gegrond verklaard en een vergoeding voor kosten van rechtsbijstand toegekend. Aan appellant is met één jaar terugwerkende kracht vanaf de datum van de herhaalde aanvraag, met ingang van 1 september 2017, een gehuwdenpensioen toegekend van 4% van het maximale bedrag. Weliswaar is het besluit van 22 april 2016 onmiskenbaar onjuist door de nieuwe verklaring van het pensioenfonds, maar er is sprake van een fout van een derde. Daarbij komt dat het analfabetisme van appellant geen bijzonder geval oplevert. Hierdoor is de terugwerkende kracht van de toekenning beperkt tot één jaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een bijzonder geval, zodat met een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar pensioen aan appellant moet worden toegekend. Daarbij is aangevoerd dat het verschil in schrijfwijzen van de achternaam van appellant het gevolg is van fonetisch schrijven van de in de Arabische taal geschreven en uitgesproken achternaam.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de Svb terecht heeft geweigerd de toekenning van het ouderdomspensioen van appellant niet eerder te laten ingaan dan per 1 september 2017.
4.2.
De Svb heeft ten aanzien van een verzoek om terug te komen van een onmiskenbaar onjuist rechtens onaantastbaar besluit beleidsregels ontwikkeld (SB1076). In deze beleidsregel is, voor zover van belang in deze zaak, het volgende opgenomen. Als geen sprake is van een wijziging van omstandigheden of van nieuwe feiten, is de Svb bevoegd om het verzoek om herziening over de periode voor de datum van ontvangst van het verzoek, zonder nader onderzoek af te wijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit, tenzij dit evident onredelijk is. De Svb acht het evident onredelijk om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit als de Svb uit hetgeen belanghebbende in zijn herzieningsverzoek aanvoert, concludeert dat dit besluit onmiskenbaar onjuist is. Als sprake is van een onmiskenbaar onjuist besluit, kan de uitkering met een terugwerkende kracht van één jaar worden herzien indien de onjuistheid van een eerder besluit niet is te wijten aan een fout van de Svb en met een terugwerkende kracht tot een maximum van vijf jaar indien de onjuistheid het gevolg is van een fout van de Svb.
4.3.
Van een onjuist besluit als gevolg van een fout van de Svb is volgens het beleid sprake als de Svb op basis van de gegevens die ten tijde van de toekenning beschikbaar waren of die bij een normaal onderzoek van de Svb beschikbaar zouden zijn geweest, de uitkering correct had kunnen vaststellen aan de hand van de toen geldende wetgeving en beleidsregels, en de belanghebbende alle relevante informatie tijdig heeft verstrekt. De Svb verhoogt de uitkering in dergelijke gevallen ambtshalve of op verzoek met volledig terugwerkende kracht, echter tot een maximum van vijf jaar. Deze termijn wordt berekend vanaf het moment waarop de Svb haar fout heeft geconstateerd, dan wel de betrokkene een verzoek om herziening heeft ingediend. In overige gevallen wordt de uitkering met analoge toepassing van artikel 17, derde lid, van de AOW verhoogd met een terugwerkende kracht van een jaar.
4.4.
Als volgens de regels beschreven in beleidsregel SB1070 en SB1071 over terugwerkende kracht van meer dan een jaar, sprake is van een bijzonder geval waarin het van hardheid zou getuigen om de terugwerkende kracht tot een jaar te beperken, komt de Svb met volledig terugwerkende kracht terug van haar besluit, echter met een maximum van vijf jaar. De Svb toetst eerst of er sprake is van een bijzonder geval. Alleen als dit het geval is, is de Svb bevoegd de uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen. Van deze bevoegdheid maakt de Svb alleen gebruik als het van hardheid zou getuigen, de terugwerkende kracht tot één jaar te beperken. Zoals al eerder werd geoordeeld, past het beleid van de Svb binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling (zie ook de uitspraak van de Raad van 22 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:521).
4.5.
Van een onmiskenbaar onjuist besluit als gevolg van een fout van de Svb is geen sprake. Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verstrekt de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Vastgesteld moet worden dat appellant, bij zijn aanvraag om een ouderdomspensioen, zijn stelling dat hij in Nederland heeft gewoond en gewerkt niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Bij het oorspronkelijke onderzoek heeft de Svb de officiële registers geraadpleegd en informatie ingewonnen bij [ex-werkgever 1] en [ex-werkgever 2] en ook bij het Pensioenfonds Horeca & Catering. De Svb heeft daarbij onderzoek gedaan onder de namen [achternaam] of [naam] , maar appellant kwam niet voor bij deze instanties en bedrijven. Na een nieuw verzoek via de gemachtigde van appellant zijn de gegevens van appellant wel boven water gekomen bij het Pensioenfonds Horeca & Catering. Hierdoor is feitelijk sprake van een fout van een derde. Dit is een omstandigheid die in de risicosfeer van appellant valt.
4.6.
Verder kan het gestelde feit dat appellant analfabeet is, niet aangemerkt worden als een bijzonder geval als hiervoor bedoeld. Nu geen sprake is van een bijzonder geval, komt de Raad aan de vraag naar de mogelijke financiële hardheid niet toe.
4.7.
Uit overweging 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de Svb de ingangsdatum van de toekenning van het ouderdomspensioen van appellant terecht niet eerder dan op 1 september 2017 heeft gesteld. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van D. Al-Zubaidi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2021.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) D. Al-Zubaidi