ECLI:NL:CRVB:2021:2911

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
20/2523 WAZ-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om herziening van uitspraak inzake griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2021 uitspraak gedaan over het verzet van verzoekster tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar verzoek om herziening van een eerdere uitspraak. Verzoekster had op 30 oktober 2020 een laatste termijn gekregen om het griffierecht te voldoen, met de waarschuwing dat haar procedure niet inhoudelijk behandeld zou worden als zij dit niet op tijd deed. De Raad heeft vastgesteld dat de juiste procedure is gevolgd met betrekking tot het verzoek om vrijstelling van het griffierecht. Verzoekster heeft in verzet aangevoerd dat zij door medische problemen in financiële moeilijkheden verkeert, wat haar zou belemmeren in het betalen van het griffierecht. De Raad heeft echter geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar netto-inkomen onder de geldende bijstandsnorm ligt, en dat er geen rekening gehouden kan worden met haar schulden of uitgaven bij de beoordeling van betalingsonmacht. De Raad heeft eerder in vergelijkbare zaken geoordeeld dat bij onvoldoende financiële draagkracht vrijstelling van het griffierecht kan worden verleend, maar in dit geval was dat niet aan de orde. De Raad heeft het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Datum uitspraak: 19 november 2021
20/2523 WAZ-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzet als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:119, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het verzoek om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 18 december 2019, 18/344
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

De Raad heeft op 8 april 2021het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van
18 december 2019 niet ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de Raad het verzoek om herziening niet inhoudelijk in behandeling kan nemen. De Raad heeft dit gedaan zonder een zitting te houden, met toepassing van de artikelen 8:54 en 8:119, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Verzoekster is het niet eens met de uitspraak van de Raad van 8 april 2021 en heeft verzet gedaan.
Het verzet is behandeld op de zitting van 8 oktober 2021. Verzoekster was op de zitting aanwezig. Het Uwv is niet naar de zitting gekomen.

OVERWEGINGEN

In de uitspraak van de Raad van 8 april 2021 heeft de Raad het verzoek om herziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoekster het griffierecht niet heeft betaald.
In verzet heeft verzoekster onder meer verklaard dat zij door een medische fout al lange tijd ernstige gezondheidsproblemen ondervindt. Deze gezondheidsproblemen hebben geleid tot inkomensverlies. Om te kunnen voorzien in haar primaire levensbehoefte heeft zij onoverbrugbare schulden gemaakt, waarvan zij nu nog een bedrag van € 26.000,- moet aflossen. Door het heffen van griffierecht is het voor verzoekster onmogelijk of uiterst moeilijk om de door de wet opengestelde rechtsgang te volgen. Op grond van artikel 6 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden kan niet worden aanvaard dat het hoger beroep niet ontvankelijk wordt verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht.
De Raad heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat bij onvoldoende financiële draagkracht het heffen van griffierecht de toegang tot de rechter kan belemmeren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:282). In een dergelijke situatie kan vrijstelling van het griffierecht worden verleend. De Raad heeft voor die gevallen criteria geformuleerd die worden gehanteerd in bestuursrechtelijke zaken bij een beroep op betalingsonmacht. Om voor vrijstelling van het griffierecht in aanmerking te komen moet een rechtzoekende aannemelijk maken dat het netto-inkomen waarover hij maandelijks kan beschikken minder bedraagt dan 90% (per 1 januari 2021: 95%) van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm en dat hij ook niet beschikt over vermogen waaruit het griffierecht kan worden betaald. De periode waarover de hoogte van het inkomen en vermogen wordt beoordeeld, loopt vanaf het moment dat de griffier de indiener van het (hoger) beroepschrift er voor de eerste maal op heeft gewezen dat hij griffierecht moet betalen en eindigt op de datum waarop het griffierecht uiterlijk op de rekening van het gerecht moet zijn bijgeschreven dan wel ter griffie moet zijn gestort.
De Raad heeft op 28 oktober 2020 een verzoek om vrijstelling te verlenen van betaling van het griffierecht afgewezen omdat het netto-inkomen waarover verzoekster in bedoelde periode maandelijks kon beschikken, hoger was dan de op dat moment geldende norm van 90% van de voor een alleenstaande geldende (maximale) bijstandsnorm. Voor de beoordeling van het beroep op betalingsonmacht wordt geen rekening gehouden met uitgaven, betalingsachterstanden of schulden. Verzoekster heeft bij brief van 30 oktober 2020 een laatste termijn gekregen om het griffierecht te voldoen. Daarbij is meegedeeld dat zij er rekening mee moet houden dat haar procedure niet inhoudelijk wordt behandeld, als zij het griffierecht niet op tijd betaalt. De Raad heeft de juiste procedure gevolgd ten aanzien van het verzoek om vrijstelling van het griffierecht. Om die reden kan al hetgeen in verzet is aangevoerd niet slagen.
Dit betekent dat het verzet ongegrond wordt verklaard.
Voor een veroordeling in de proceskostenveroordeling van het verzet ziet de Raad geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van B. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2021.
(getekend) J.C. Boeree
(getekend) B. van Dijk