ECLI:NL:CRVB:2021:2908

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
20/2649 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag om bijstand wegens niet ingeleverde stukken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant had op 23 augustus 2019 een aanvraag voor bijstand op grond van de Participatiewet ingediend, maar heeft verzuimd de opgevraagde stukken tijdig in te leveren. Ondanks herhaalde verzoeken van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg om de ontbrekende gegevens aan te leveren, heeft de appellant geen gehoor gegeven aan deze verzoeken. Het college heeft daarop de aanvraag buiten behandeling gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant betoogd dat hij om medische redenen niet in staat was om de gevraagde gegevens te overleggen, maar de Raad oordeelde dat dit betoog niet slaagde. De Raad stelde vast dat de appellant ook geen afschriften van zijn Nederlandse bankrekening had overgelegd, wat hem verweten kon worden.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aanvraag terecht buiten behandeling was gesteld. De Raad concludeerde dat de gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om deze gegevens te overleggen. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier.

Uitspraak

20.2649 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 25 juni 2020, 19/6718 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 23 november 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet gereageerd op de vraag of zij gebruik willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. De Raad heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Op 23 augustus 2019 heeft appellant zich bij het college gemeld om bijstand op grond van de Participatiewet en op 28 augustus 2019 heeft hij een daartoe strekkende aanvraag ingediend. Tijdens een gesprek op 2 september 2019 heeft appellant onder meer verklaard dat hij sinds 24 januari 2019 weer in Nederland verblijft, hij daarvoor zes jaar op Curaçao heeft gewoond, hij daar een eigen installatiebedrijf had, hij om gezondheidsredenen terug is gekomen naar Nederland, de twee bedrijfsauto’s die sinds mei 2019 en juli 2019 op zijn naam staan van zijn oom zijn en hij sinds zijn komst naar Nederland leeft van geleend geld. Bij brief van 3 september 2019 heeft het college appellant geïnformeerd dat niet alle benodigde gegevens zijn verstrekt om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen. Het college heeft appellant in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens alsnog aan te leveren. Het gaat onder meer om bankafschriften en jaarrekeningen van de laatste drie jaar van zijn bedrijf. Het college heeft er in de brief van 3 september 2019 op gewezen dat appellant de gegevens tijdig moet inleveren en dat, wanneer de gegevens te laat of niet volledig zijn, de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb niet in behandeling kan worden genomen.
1.3.
Omdat appellant geen stukken heeft overgelegd, heeft het college hem bij brief van 18 september 2019 nogmaals in de gelegenheid gesteld de gevraagde gegevens, nu voor 25 september 2019, in te leveren. In deze brief heeft het college nogmaals benadrukt dat de aanvraag niet in behandeling kan worden genomen indien de gegevens te laat worden ingeleverd of niet volledig zijn.
1.4.
Bij besluit van 26 september 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 november 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling gesteld. Appellant heeft de opgevraagde stukken niet ingeleverd en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij daartoe niet in staat was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gevraagde gegevens noodzakelijk waren voor de beoordeling van het recht op bijstand. Appellant heeft deze gegevens ook na een tweede hersteltermijn niet overgelegd.
4.2.
Appellant betoogt dat hij niet redelijkerwijs over de gevraagde gegevens kon beschikken, omdat hij om medische redenen met spoed Curaçao moest verlaten en hij zijn financiële documenten daar heeft moeten achterlaten. Ter onderbouwing heeft appellant gewezen op de in beroep overgelegde verklaring van zijn Curaçaose huisarts van 19 november 2019.
4.3.
Dit betoog slaagt niet. Nog daargelaten dat uit de verklaring van de huisarts niet blijkt dat appellant – zoals hij stelt – als gevolg van zijn gezondheidssituatie met spoed Curaçao moest verlaten en om die reden documenten in Curaçao moest achterlaten, heeft het college appellant ook verzocht afschriften van zijn Nederlandse bankrekening bij de ING over te leggen. Niet valt in te zien waarom appellant niet over deze afschriften kon beschikken. Appellant kan van het niet vertrekken van die afschriften een verwijt worden gemaakt. Alleen al omdat appellant geen bankafschriften van zijn ING-rekening heeft overgelegd, was het college bevoegd om de aanvraag buiten behandeling te stellen.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van R. de Haas als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2021.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) R. de Haas