ECLI:NL:CRVB:2021:2893

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
20/1874 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en beëindiging van WGA-vervolguitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als administratief medewerkster werkzaam was, had zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2017 werd haar arbeidsongeschiktheid verlaagd naar minder dan 35%, wat leidde tot beëindiging van de WGA-vervolguitkering. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Er was geen reden om aan te nemen dat belangrijke aspecten van de gezondheidssituatie van appellante over het hoofd zijn gezien, ondanks het ontbreken van een lichamelijk onderzoek. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts konden ondermijnen. De Raad oordeelde dat de FML van 17 augustus 2017 correct was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 18 november 2021.

Uitspraak

20.1874 WIA

Datum uitspraak: 18 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
6 april 2020, 18/1605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Naam B.V.] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T.H.M.M. Kusters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. Kusters heeft zich aan de zaak onttrokken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Weltrevreden. Werkgever is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als administratief medewerkster bij [Naam B.V.] B.V. (werkgever) voor 39,77 uur per week. Op 31 augustus 2009 heeft zij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 26 december 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij (in bezwaar) vastgesteld op 67,79% en het einde van de loongerelateerde periode op
26 april 2013. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 26 april 2013 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 35 tot 80%.
1.2.
Op 1 mei 2017 heeft de werkgever een verzoek om een herbeoordeling ingediend. In dit verband heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 augustus 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 31 augustus 2017 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 november 2017 verlaagd naar 36,65%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 februari 2018 (bestreden besluit) gegrond verklaard en de WGA-vervolguitkering van appellante met ingang van 1 november 2017 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 26 januari 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 30 januari 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan het in de rapporten van 26 januari 2018, 22 mei 2019 en 26 november 2019 inzichtelijk gemotiveerde medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 30 januari 2018 de geschiktheid van de geduide functies inzichtelijk gemotiveerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij ten gevolge van CVS, fibromyalgie en de psychische klachten meer beperkt is dan het Uwv in de FML van 17 augustus 2017 heeft aangenomen. De geduide functies zijn ongeschikt, omdat het om secuur werk met een fors handelingstempo gaat. Ter zitting heeft appellante de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 november 2017 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht de WGA-vervolguitkering van appellante heeft beëindigd.
4.3.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en appellante psychisch onderzocht op het spreekuur op 17 augustus 2017. Van lichamelijk onderzoek heeft deze arts afgezien, omdat de psychische klachten van appellante bepalend waren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht, appellante gezien en gesproken op de hoorzitting op 19 januari 2018 en de in bezwaar ingebrachte medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. Dat de verzekeringsartsen geen lichamelijk onderzoek hebben verricht, maakt in dit geval niet dat het medisch onderzoek onzorgvuldig moet worden geacht. Blijkens het rapport van 26 januari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naast de psychische klachten, alle lichamelijke klachten met de relevante medische informatie van de behandelend sector besproken. Er is geen reden om aan te nemen dat aspecten van de gezondheidssituatie van appellante ten tijde van de datum in geding zijn gemist doordat geen lichamelijk onderzoek is gedaan.
4.3.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om de medische grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Door de psychische klachten is appellante volgens de verzekeringsartsen aangewezen op een voorspelbare werksituatie, op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, is zij beperkt op omgaan met conflicten en aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. In de rubriek aanpassing van fysieke omgevingseisen gelden voor appellante beperkingen voor stof en gras- en boompollen. Vanwege de klachten als gevolg van de chronische rugpijn, de CVS en de fibromyalgie is appellante beperkt ten aanzien van het werken met toetsenbord en muis, buigen, frequent buigen tijdens het werk, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren tijdens het werk, lopen tijdens het werk, trappenlopen en klimmen, zitten tijdens het werk, staan, staan tijdens het werk, gebogen en/of getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte actief zijn. Appellante kan verder niet ’s nachts en in sterk wisselende diensten en/of ploegendienstenwerken werken. In zijn rapporten van 22 mei 2019 en 26 november 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk geconcludeerd dat de in beroep ingebrachte medische informatie (van de neuroloog, manueel therapeut, huisarts en revalidatietherapeut) geen aanleiding geeft meer of verdergaande beperkingen aan te nemen voor appellante. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die aanleiding geven om te twijfelen aan de gemotiveerde beschouwingen en conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat appellante op 13 december 2020 een afspraak heeft (gehad) met een praktijkpsycholoog over de haalbaarheid van een revalidatietraject is daartoe onvoldoende.
4.3.3.
Nu de daarvoor noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien over te gaan tot het inschakelen van een medisch onafhankelijke deskundige.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 17 augustus 2017 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv door middel van de ingebrachte arbeidskundige rapporten (van 29 augustus 2017, 30 januari 2018 en 12 april 2018) toereikend heeft gemotiveerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Daarbij is van belang dat appellante, anders dan zij zelf vindt, niet beperkt is geacht op handelingstempo en het uitvoeren van grepen (bol/pen/pincet/sleutel/cilinder), knijp- en grijpkracht, fijne motoriek, repetitieve handelingen en schroefbewegingen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van
A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2021.
(getekend) W.J.A.M van Brussel
(getekend) A.L.K. Dagmar