In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als administratief medewerkster werkzaam was, had zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv had haar een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2017 werd haar arbeidsongeschiktheid verlaagd naar minder dan 35%, wat leidde tot beëindiging van de WGA-vervolguitkering. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. Er was geen reden om aan te nemen dat belangrijke aspecten van de gezondheidssituatie van appellante over het hoofd zijn gezien, ondanks het ontbreken van een lichamelijk onderzoek. Appellante had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingediend die de eerdere conclusies van de verzekeringsarts konden ondermijnen. De Raad oordeelde dat de FML van 17 augustus 2017 correct was en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 18 november 2021.