ECLI:NL:CRVB:2021:2891

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
20/1367 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsvermogen van jonggehandicapte appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een jonggehandicapte appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had vastgesteld dat appellante op de in geding zijnde datum niet beschikte over arbeidsvermogen, maar dat deze situatie niet duurzaam was. Appellante, geboren in 1997, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op basis van een eerdere beoordeling waarin werd geconcludeerd dat zij arbeidsvermogen had. Na bezwaar en herbeoordeling door het Uwv, werd opnieuw vastgesteld dat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat verbetering mogelijk was.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende gemotiveerd waren. Appellante ging in hoger beroep en betwistte de conclusies van het Uwv, met name dat zij in staat zou zijn om zonder intensieve begeleiding te functioneren. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat appellante op de datum in geding niet beschikte over arbeidsvermogen, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De Raad oordeelde dat er voldoende behandelmogelijkheden zijn voor appellante om haar belastbaarheid te verbeteren, en dat zij in de toekomst mogelijk arbeidsvermogen kan ontwikkelen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie van jonggehandicapten, waarbij zowel medische als sociale factoren in overweging worden genomen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een medisch deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond over de medische beoordeling door het Uwv. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

20 1367 WAJONG

Datum uitspraak: 18 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2020, 19/509 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J. Bakker hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2021. Namens appellante is verschenen mr. Bakker, haar begeleider [naam begeleider] en haar moeder. Het Uwv heeft zich door middel van videobellen laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1997, heeft met een door het Uwv op 4 maart 2016 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om een Beoordeling arbeidsvermogen. Daarbij is melding gemaakt dat appellante bekend is met lichamelijke en psychische aandoeningen. Bij besluit van 19 december 2016 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, geweigerd appellante een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen, omdat zij arbeidsvermogen heeft. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Na heroverweging in bezwaar door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het Uwv geconcludeerd dat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Bij besluit van 17 juli 2017 heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Bij uitspraak van 31 augustus 2018 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 17 juli 2017 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd welke verbetering bij appellante mag worden verwacht, waardoor zij in de toekomst wel arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen.
1.3.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nieuw onderzoek gedaan. In zijn rapport van 19 december 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat appellante op de datum in geding ten minste vier uur belastbaar is, dat zij in staat is om ten minste één uur aaneengesloten te werken en dat te verwachten is dat haar belastbaarheid zal verbeteren en de bekwaamheden zich verder zullen ontwikkelen en toenemen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 december 2018 vastgesteld dat appellante over basale werknemersvaardigheden beschikt. Appellante is weliswaar nog niet in staat om een taak te verrichten, maar omdat gebleken is dat appellante in staat is om nieuwe vaardigheden te leren en grotendeels zelfstandig te kunnen functioneren, acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het niet uitgesloten dat appellante uiteindelijk in staat zal zijn de taak ‘broodjes beleggen’ ook in een arbeidsorganisatie te kunnen verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is omdat zij nog mogelijkheden kan ontwikkelen.
1.4.
Met verwijzing naar deze rapporten heeft het Uwv bij besluit van 20 december 2018 (bestreden besluit) het bezwaar onveranderd ongegrond geacht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in hun rapporten voldoende gemotiveerd en concreet zijn ingegaan op het al dan niet ontbreken van mogelijkheden van appellante ter verbetering van de belastbaarheid, voor verdere ontwikkeling en voor toename van bekwaarheden. Weliswaar heeft appellante op de datum van de beoordeling geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie, maar deze situatie is niet duurzaam omdat appellante op verschillende gebieden nog mogelijkheden kan ontwikkelen.
3.1.
Appellante is in hoger beroep gekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd hebben en concreet zijn ingegaan op het al dan niet ontbreken van haar mogelijkheden ter verbetering van haar belastbaarheid. Appellante betwist dat zij grotendeels zelfstandig kan functioneren. Zij is niet in staat om zonder intensieve begeleiding ten minste één uur aaneengesloten te werken. Zij bestrijdt voorts dat verbetering niet is uitgesloten, omdat gebleken is dat er geen sprake is van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Zij heeft de Raad verzocht een medisch deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen en daartoe gewezen op de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 juni 2021 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 juni 2021.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader en het kader dat het Uwv hanteert voor de beoordeling van de vraag of een betrokkene beschikt over mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) wordt verwezen naar de uitspraak van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en de uitspraak van 16 januari 2019, ELCI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op 4 maart 2016, de dag van ontvangst van het aanvraagformulier, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft. Partijen zijn verdeeld over de vraag of appellante in staat is één uur aangesloten te kunnen werken en of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
In zijn rapport van 19 december 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig uiteengezet hoe hij tot zijn medisch oordeel is gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat bij appellante geen sprake is van een dermate ernstige verstandelijke beperking waardoor binnen het uur herhaaldelijk bijsturing noodzakelijk zou zijn. Ook is het concentratievermogen niet dermate gestoord dat appellante niet een uur met een (eenvoudige) taak bezig zou kunnen zijn. Volgens de stagecoördinator heeft appellante drie dagen per week in de keuken van school gewerkt. Gebleken is dat zij grotendeels zelfstandig kan functioneren in de keuken op school. Ook heeft zij een horeca certificaat deel 1 behaald. Over de verwachting dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat uit de informatie van school volgt dat appellante in staat is nieuwe vaardigheden te leren. Uit de informatie van de behandelaars is naar voren gekomen dat gewerkt wordt aan het vergroten van de vaardigheden van appellante, opdat haar zelfkennis en sociale vaardigheden worden vergroot. Van deelname door appellante aan een emotie regulatie training mag een positief effect worden verwacht op het gebied van communicatie en tussenmenselijke interacties en relaties. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende heeft gemotiveerd dat appellante in staat is om één uur aaneengesloten te werken en dat ter verbetering van haar belastbaarheid er voldoende behandelmogelijkheden zijn, waardoor zij in de toekomst wel arbeidsvermogen zou kunnen ontwikkelen.
4.4.
Naar aanleiding van wat in hoger beroep is aangevoerd, wordt het volgende overwogen. Appellante heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht op grond waarvan aan de gemotiveerde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep moet worden getwijfeld. Alhoewel aanvankelijk het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 22 mei 2017 was dat appellante niet in staat was om één uur aaneengesloten te werken, heeft de opvolgende verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 19 december 2018, zoals hiervoor in 4.3 uiteen is gezet, gemotiveerd een ander standpunt ingenomen. In het rapport van 25 juni 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hieraan toegevoegd dat het aanvankelijke standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep alleen onderbouwd was met anamnestische gegevens en dat de uit een psychologisch onderzoek verkregen gegevens ontbraken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze laatste gegevens in zijn rapport van 19 december 2018 wel betrokken.
4.5.
Appellante heeft er op gewezen dat de verklaringen van de stagecoördinator over de werkzaamheden van appellante in de keuken op school niet op schrift staan, maar zijn weergegeven in het rapport van de arbeidsdeskundige. Dit doet echter niet aan af aan de waarde die aan deze verklaringen kunnen worden gehecht. Appellante heeft namelijk geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de verslaglegging door de arbeidsdeskundige in haar rapport van 1 juni 2016 van de telefoongesprekken tussen haar en de stagecoördinator. Dat de verklaringen van de stagecoördinator, zoals die is weergegeven, volgens appellante afwijkt van bevindingen van de GZ-psycholoog is daarvoor niet voldoende.
4.6.
Over de behandelmogelijkheden van appellante ter verbetering van haar belastbaarheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 25 juni 2021 benadrukt dat in de brief van de behandelaar van Multifunctioneel centrum De Paladijn (MFC) van 1 april 2016 naar voren komt dat samenwerking vanuit MFC en de thuisbegeleiding ertoe heeft geleid dat vooruitgang wordt geboekt met het vergroten van het activiteitenniveau en dat geadviseerd wordt om de behandeling voort te zetten. Verder hebben in de brief van 4 april 2017 de GZ-psycholoog en de behandelaar van MFC over het verloop van de behandeling gemeld dat appellante recent gestart is met de emotieregulatietraining en dat hiervan bij appellante een positief effect verwacht wordt op haar beperkingen. Ook is in de brief van 4 april 2017 geadviseerd om de behandeling bestaande uit de thuiszorg, farmacotherapie en individuele therapie voort te zetten en wordt gemeld dat er gewerkt wordt aan het vergroten van zelfkennis en sociale vaardigheden bij appellante. Dat de behandelaar te kennen heeft gegeven dat gezien het intelligentieniveau verwacht mag worden dat dit een langzaam proces is doet er niet aan af dat uit deze brieven blijkt dat sprake is van behandelmogelijkheden waarmee verbetering op relevante aspecten bereikt kan worden.
4.7.
Omdat twijfel over de medische beoordeling door het Uwv ontbreekt, wordt geen aanleiding gezien om een medisch deskundige benoemen.
4.8.
Gelet op de overwegingen 4.2 tot en met 4.7 heeft de rechtbank het Uwv terecht gevolgd in zijn standpunt dat appellante op de in geding zijnde datum niet beschikte over arbeidsvermogen, maar dat deze situatie niet duurzaam is, zodat appellante niet als jonggehandicapte is aan te merken. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel in tegenwoordigheid van A.L.K. Dagmar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2021.
(getekend) W.J.A.M. van Brussel
(getekend) A.L.K. Dagmar
B12/13 , 19.4.16, va
- ten minste 4u belastbaar, omdat zij dit in de praktijk heeft laten zien (opleiding)
- ten minste 1u aaneen, geen noodzaak tot begeleiding waarbij elk dagdeel begeleiding, in voldoende aangepast werk, frequentie onderbreking niet meer dan 1x p/u
- kan vaardigheden ontwikkelen (opleiding, werkzaamheden in kantine, certificaat horeca)
- verwachting is dat de medische situatie niet wezenlijk zal verbeteren
B14, 1.6.16: ad
- er zijn beperkingen tav reizen, toezicht op de werkvloer, matig verstandelijk gehandicapt, bij uitvoeren routine, stress en andere mentale eisen, uiten gevoelens
- in staat om eenvoudige routinematige werkzaamheden te verrichten in de horeca
- basale wn-vaardigheden: weliswaar beperkingen, maar met instructies en begeleiding heeft ze die vaardigheden
- taak van broodjes beleggen
B26.1, 1.4.16 Paladijn
voortgang behandeling: er is vooruitgang geboekt wb vergroten van activiteitenniveau, appe is minder prikkelgevoelig
Zie ook B29 4.4.17, psycholoog/Paladijn: hardnekkige problematiek. Veel begeleiding van buitenaf nodig, binnen een voor haar veilige omgeving. Kan moeilijk uitspraak doen over de toekomst. Tzt arbeidsvermogen opnieuw beoordelen.
B26.3, BLEY, orthopedagoog dec 2013
Harmonisch intelligentieprofiel met cognitieve vaardigheden op matig verstandelijk beperkt niveau. Epilepsie. Aangemeld vanwege gedragsproblemen en agressief gedrag. ADHD en autisme
B28, 22.5.17, vabb:
- taken die appe op school uitvoert worden snel onderbroken door interesseverlies en concentratiestoornissen. Zij krijgt veel structuur aangeboden. Voor het uitvoeren van een taak daarom te veel afhankelijk van intensieve begeleiding, dus niet 1u aaneen
- gelet op bevindingen van behandelingen bij de Paladijn 1.4.16 (B26) kan zij arbeids-vermogen in de toekomst ontwikkelen. Mede gelet op haar jonge leeftijd
B30, 10.7.17, adbb
- Wel 4u belastbaar, heeft basale vaardigheden, maar kan nu geen taak uitvoeren binnen de context van een arbeidsorganisatie (omdat de begeleiding nu nog te intensief is en zij soms grensoverschrijdend gedrag vertoond, weinig intitiatieven, afhoudend gedrag, dit staat los van de wn-vaardigheden, maar is verbonden aan een activiteit). Ook kan zij niet 1u aaneen.
B33, 25.4.18, PV:
a. a) verschil beoordelingen va en vabb over mogelijkheid van verbetering medische situatie
b) verschil tussen uwv en begeleider gestelde doel van de behandelingen: verbetering vs stabilisering
c) verschil tussen vabb dat verbetering te verwachten is en Compendium dat igv matige zwakzinnig er beperkte groeimogelijkheden zijn
B34, 31.8.18, uitspraak
- Onvoldoende gemotiveerd vanwege a), c) en b) (resp. r.o. 5.2.1, 5.2.2 en 5.23)
B35, 19.12.18, (andere) vabb zeer uitvoerig
- matig tot lichte verstandelijke beperking
- zij krijgt thuisbegeleiding
- volgens stagecoördinator van school kan zij reguliere arbeid met begeleiding zoals jobcoach, stage kan door reisproblematiek niet doorgaan, zij werkt nu 3d in de keuken van school. Gebleken is dat zij nieuwe vaardigheden kan leren en grotendeels zelfstandig kan functioneren in de keuken van school, heeft horecacertificaat gehaald. Vlgs GZ-psycholoog 4.4.17 neemt zij recent deel aan emotie regulatie training, wordt gewerkt aan vergroten van de sociale vaardigheden van appe opdat haar zelfkennis vergroot wordt, maar ook haar sociale vaardigheden.
- opsomming beperkingen
- is in staat 4u aaneen
- is in staat tot 1u aaneen, zij heeft bij uitvoeren van activiteiten niet een dusdanige aansturing of begeleiding nodig dat sprake is van een substantiële onderbreking binnen een uur (geen ernstige verstandelijke beperking, noch is het concentratievermogen dermate gestoord dat zij niet 1u aaneen zou kunnen uitvoeren: zij werkt ook 3d in de keuken grotendeels zelfstandig en waar ze nieuwe vaardigheden leert, schoolcertificaat,
- verwachting is dat een deel van de beperkingen niet duurzaam is (met onderbouwing), verbetering op algemene taken en eisen, communicatie en tussenmenselijkie interacties en relaties.
B36, 19.12.18, adbb
- in staat 4u aaneen + basale wn-vaardigheden
- nu wel 1 uur aaneen
- met de te verwachten verbetering zal zij de taak van broodjes beleggen kunnen uitvoeren binnen de context van een arbeidsorganisatie.