ECLI:NL:CRVB:2021:2886
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als vrachtwagenchauffeur werkte, is sinds 26 november 2015 uitgevallen door rugklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 12 oktober 2017, heeft een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant belastbaar is, rekening houdend met zijn beperkingen. Het Uwv heeft op 6 november 2017 besloten om de WIA-uitkering te weigeren, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv op 8 mei 2018.
De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit op 26 februari 2019 ongegrond verklaard. Appellant is van mening dat de verzekeringsartsen van het Uwv geen zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat zijn beperkingen zijn onderschat. Hij heeft verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige, omdat hij twijfelt aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Het verzoek om inschakeling van een deskundige is afgewezen, en het hoger beroep van appellant is niet geslaagd.