ECLI:NL:CRVB:2021:2884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
21/1742 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 november 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 21/1742 WAO. De procedure betreft de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep, omdat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is betaald. Appellante is op 20 mei 2021 geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht van € 134,- en is verzocht dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de verzending van de brief te betalen. Ondanks een tweede herinnering op 20 juni 2021, waarin appellante wederom werd gewezen op de verplichting tot betaling, is het griffierecht niet tijdig voldaan. De brief van 20 juni 2021 werd retour ontvangen met de mededeling 'niet afgehaald'. De Raad heeft appellante op 14 juli 2021 opnieuw geïnformeerd, maar er werd geen nieuwe termijn gesteld voor betaling. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet in verzuim was geweest, maar dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier H. Alajai, en is openbaar uitgesproken op 17 november 2021.

Uitspraak

Datum uitspraak: 17 november 2021
21/1742 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
9 april 2021, 20/6377 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 20 mei 2021 is appellante erop gewezen dat een griffierecht van € 134,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 20 juni 2021 is appellante nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellante er rekening mee moet houden dat de procedure niet inhoudelijk behandeld zal worden.
De brief van 20 juni 2021 is op 9 juli 2021 retour ontvangen met de mededeling
“niet afgehaald”. Op 14 juli 2021 heeft de Raad de brief van 20 juni 2021 nogmaals aan appellante gezonden met de mededing dat er geen nieuwe termijn gaat lopen.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H. Alajai als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) H. Alajai
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord
GdJ