ECLI:NL:CRVB:2021:2882
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. A.K. Ramdas, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 30 april 2021 in de zaak met nummer 18/6247 een beslissing genomen die appellante wilde aanvechten. Echter, de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het griffierecht van € 134,- niet binnen de gestelde termijn was betaald. Volgens artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het betalen van griffierecht een vereiste voor het indienen van een beroepschrift, en dit geldt ook voor hoger beroep op basis van artikel 8:108 van de Awb.
De gemachtigde van appellante is herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht tijdig te betalen. In brieven van 9 juli en 9 augustus 2021 is appellante geïnformeerd over de verschuldigdheid van het griffierecht en de deadlines voor betaling. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet tijdig voldaan, wat heeft geleid tot de conclusie dat appellante in verzuim is geweest. De Centrale Raad van Beroep heeft daarom het hoger beroep als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, zonder verder onderzoek te doen naar de inhoud van de zaak.
De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, met H. Alajai als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 november 2021. Tegen deze uitspraak staat een mogelijkheid tot verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.