ECLI:NL:CRVB:2021:2873

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
20/3881 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 8 mei 2015 ziekmeldde, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 77,49%. Na een herbeoordeling door het Uwv op 18 december 2018, werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 68,57%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn klachten en beperkingen niet correct waren ingeschat.

De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant adequaat hadden beoordeeld en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun conclusies te twijfelen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet was aangepast ondanks toegenomen klachten en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de ernst van zijn klachten niet had erkend.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld. De Raad benadrukte dat het arbeidsongeschiktheidspercentage niet alleen afhankelijk is van de beperkingen, maar ook van wat appellant theoretisch nog kan verdienen. De Raad vond geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond over de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af.

Uitspraak

20 3881 WIA

Datum uitspraak: 17 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 oktober 2020, 19/2580 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J.L.H. Coenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk gewerkt als medewerker operationeel verkeersmanagement voor 39,14 uur per week. Op 8 mei 2015 heeft hij zich ziekgemeld. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv bij besluit van 24 april 2018 aan appellant met ingang van 5 mei 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 77,49%.
1.2.
Op 23 september 2018 heeft appellant zich met toegenomen klachten per mei 2018 bij het Uwv gemeld en een herbeoordeling gevraagd. In verband met deze herbeoordeling heeft appellant op 20 november 2018 het spreekuur van een arts bezocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 december 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens op basis van deze FML vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 68,57% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen.
1.3.
Het Uwv heeft bij besluit van 19 december 2018 vastgesteld dat appellant per 18 december 2018 68,57% arbeidsongeschikt is. De loongerelateerde WGA-uitkering wordt ongewijzigd voortgezet. Bij besluit van 26 augustus 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 december 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Verder volgt de rechtbank appellant niet in zijn standpunt dat zijn klachten en beperkingen zijn onderschat. De rechtbank twijfelt niet aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze is uitgegaan van diagnoses die grotendeels overeenkomen met de medische informatie van de behandelaars. De vermoeidheid en pijnklachten van appellant zijn bij de beoordeling betrokken. Vanwege de aandoeningen van appellant en de pijn en vermoeidheid hebben de verzekeringsartsen beperkingen aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht waarom hij geen aanleiding ziet verdergaande beperkingen aan te nemen. Dat appellant forsere beperkingen ervaart is onvoldoende om aan te nemen dat zijn klachten en beperkingen zijn onderschat. Verdergaande beperkingen moeten medisch kunnen worden verklaard en de klachten van appellant kunnen niet zonder meer leiden tot beperkingen in de FML. Tot slot acht de rechtbank de geschiktheid van de functies voldoende gemotiveerd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch oordeel waarop het bestreden besluit berust onjuist is. Hij stelt dat de FML ten onrechte niet is aangepast nu zijn klachten zijn toegenomen. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onjuist en de hevigheid van de klachten is niet erkend. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een onderzoeksrapport van Adelante van 15 december 2020 en informatie van de neuroloog van 27 november 2020 overgelegd. Appellant verzoekt de Raad een onafhankelijke deskundige te benoemen en acht een nieuwe beoordeling aan de orde. Verder vindt appellant het onbegrijpelijk dat er wel extra klachten zijn aangenomen maar dat dit toch heeft geleid tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 18 december 2018 heeft vastgesteld op 68,57%.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
De klachten die appellant ervaart zijn door het Uwv erkend en vastgelegd in de FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarbij uitgegaan van de diagnose dunnevezelneuropathie en heeft hierop de FML aangepast op beoordelingspunt 3.1. (hitte). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder afdoende toegelicht waarom de psychische en fysieke situatie van appellant van twee jaar na de datum in geding, zoals beschreven in het rapport van Adelante, niet kan leiden tot het aannemen van verdergaande beperkingen per 18 december 2018. Ook geven de rapporten van de verzekeringsartsen en de door appellant overgelegde informatie geen aanknopingspunten om aan te nemen dat een verdergaande urenbeperking was aangewezen.
4.5.
Wat betreft de grond van appellant dat het onbegrijpelijk is dat het Uwv enerzijds erkent dat zijn klachten zijn toegenomen maar dat dit toch leidt tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage, wordt als volgt overwogen. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant wordt in het systeem van de Wet WIA niet alleen bepaald door de (toegenomen) beperkingen maar ook door hetgeen appellant met die beperkingen (in theorie) nog zou kunnen verdienen. De functies in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) worden telkens geactualiseerd. Daardoor kan het zo zijn dat ondanks toegenomen beperkingen op de datum in geding in het CBBS hoger beloonde functies kunnen worden geselecteerd, die dan leiden tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage dan voorheen.
4.6.
Omdat de noodzakelijke twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van het Uwv ontbreekt, bestaat ook op deze grond geen aanleiding tot benoeming van een onafhankelijk deskundige, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
4.7.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L. Winters