ECLI:NL:CRVB:2021:2870

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
20/2698 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschiktheid voor werk als archiefmedewerker en medische beoordeling door het Uwv

In deze zaak is in geschil of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellante terecht per 11 juni 2019 geschikt heeft geacht voor haar werk als archiefmedewerker. De Centrale Raad van Beroep volgt de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 23 september 2019 en 12 maart 2020 geconcludeerd dat het werk van archiefmedewerker voornamelijk zittend is met veel regelmogelijkheden, waardoor langdurig computerwerk kan worden vermeden. Dit werk wordt als fysiek licht beschouwd, en de verzekeringsarts achtte appellante, ondanks haar beperkingen, geschikt voor deze functie.

Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij door fibromyalgie en artrose meer beperkt is dan aangenomen en dat de repetitieve handelingen in de functie van archiefmedewerker haar ongeschikt maken voor het werk. Ze heeft verzocht om de benoeming van een deskundige, maar de Raad ziet geen aanleiding om dit verzoek te honoreren. De Raad concludeert dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft ingebracht die zou kunnen leiden tot een ander oordeel. De overwegingen van de rechtbank worden door de Raad onderschreven, en het hoger beroep van appellante wordt afgewezen. De uitspraak van de rechtbank Gelderland wordt bevestigd.

Uitspraak

20 2698 ZW

Datum uitspraak: 17 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
29 juni 2020, 19/6154 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. Hooymayers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Hooymayers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.M.J. Budel, die middels videobellen aan de zitting heeft deelgenomen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als archiefmedewerker voor 32 uur per week. Op 12 maart 2015 heeft zij zich vanuit een situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving ziek gemeld. Het Uwv heeft appellante na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 9 maart 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat appellante per (23 januari 2017 en) 9 maart 2017 geschikt werd geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van archiefmedewerker. Appellante heeft zich op 29 oktober 2018 ziek gemeld met pijnklachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de WW. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Op 4 juni 2019 heeft appellante het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft appellante per 11 juni 2019 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van archiefmedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 5 juni 2019 de ZW-uitkering van appellante per 11 juni 2019 beëindigd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 24 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank – kort gezegd – overwogen dat de geschiktheid van appellante voor de maatgevende arbeid op de datum in geding in de rapporten van de verzekeringsartsen op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij ten gevolge van fibromyalgie en artrose meer beperkt is dan is aangenomen. Doordat in de functie van archiefmedewerker sprake is van veel repetitieve handelingen acht zij zich niet in staat dat werk te verrichten. Er bestaat verder aanleiding een urenbeperking aan te nemen. Appellante verzoekt de Raad een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
In geschil is of het Uwv appellante terecht per 11 juni 2019 geschikt heeft geacht voor haar werk als archiefmedewerker.
4.3.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel – en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen – dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en er geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. De Raad voegt daar nog het volgende aan toe.
4.3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 23 september 2019 en 12 maart 2020 overwogen dat het eigen werk een voornamelijk zittende functie is met veel regelmogelijkheden. Langdurig computerwerk kan hierdoor vermeden worden. Het betreft fysiek licht werk. Naast zitten komt staan en lopen voor. Dossiers – onder de 10 kilo – moeten getild worden, waarbij men zelf een keuze kan maken hoeveel dossiers men tegelijk tilt. Ten aanzien van toetsenbord/muisgebruik zijn zo nodig eenvoudige aanpassingen mogelijk zoals een verhoogde mat onder de polsen om de polsen te ontzien en een aangepaste muis. Gelet hierop acht de verzekeringsarts appellante op de datum in geding – met haar beperkingen – geschikt voor het werk als archiefmedewerker. De Raad ziet geen aanleiding dit standpunt niet te volgen. Er is sprake van licht fysiek werk met veel regelmogelijkheden. Ook in hoger beroep heeft appellante geen medische informatie ingebracht op basis waarvan tot een ander oordeel moet worden gekomen.
4.3.3.
Aangezien er geen twijfel is omtrent het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding een deskundige in te schakelen, zoals door appellante verzocht. In het arrest Korošec, waar appellante een beroep op heeft gedaan, wordt die aanleiding ook niet gezien. Appellante heeft voldoende gelegenheid gehad om haar standpunt, dat de medische beoordelingen door het Uwv niet juist zijn, te onderbouwen met medische gegevens en tegenbewijs te leveren. Zij heeft van die mogelijkheid ook ruimschoots gebruik gemaakt door in bezwaar, beroep en hoger beroep medische stukken in te dienen. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv en hun standpunten over de medische situatie van appellante op 11 juni 2019. Van een schending van de equality of arms is geen sprake. Gelet hierop kan het gestelde financiële onvermogen van appellante om zelf een deskundige in te schakelen buiten beschouwing blijven.
4.4.
De overwegingen in 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L. Winters