ECLI:NL:CRVB:2021:2862
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzet ongegrond tegen niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep inzake griffierecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2021 uitspraak gedaan over het verzet van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep. Het hoger beroep was eerder op 26 maart 2021 niet ontvankelijk verklaard omdat appellant het griffierecht niet had betaald. Appellant was het niet eens met deze uitspraak en heeft verzet aangetekend, waarbij hij aanvoerde dat hij tijdig had verzocht om vrijstelling van het griffierecht en dat hij niet correct was gehoord door de rechtbank en de Raad.
De behandeling van het verzet vond plaats op 8 oktober 2021, maar partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft overwogen dat appellant in zijn verzet geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat hij niet in verzuim was. De Raad had eerder in een brief van 22 juli 2020 het beroep van appellant op betalingsonmacht afgewezen en hem de gelegenheid gegeven om het griffierecht te betalen, wat hij niet heeft gedaan.
De Raad heeft ook de e-mail van appellant van 7 oktober 2021 in overweging genomen, waarin hij aangaf niet te willen verschijnen zonder de aanwezigheid van de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Raad oordeelde echter dat de aanwezigheid van de Svb niet noodzakelijk was voor de behandeling van het verzet, aangezien het hier niet ging om een inhoudelijke behandeling van de zaak. Uiteindelijk heeft de Raad het verzet ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.