Uitspraak
21.590 AW
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, een ambtenaar, was vrijgesteld van werkzaamheden door de minister van Justitie en Veiligheid totdat er een gesprek had plaatsgevonden. De minister had voldoende gemotiveerd waarom hij van het advies van de commissie was afgeweken, en dit was gebaseerd op artikel 33e van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De appellant had in het verleden integriteitsschendingen gemeld gekregen en was sinds 2016 arbeidsongeschikt. De minister had in eerdere besluiten aangegeven dat er een functioneringstraject zou plaatsvinden, maar dit was uitgesteld. De Raad oordeelde dat de minister voldoende redenen had om de appellant vrij te stellen van werkzaamheden en dat de appellant zelf ook bijdroeg aan de vertraging van het gesprek. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.