In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die sinds 28 augustus 2012 arbeidsongeschikt is door rugklachten en artrose. Appellant had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. In bezwaar zijn nieuwe medische gegevens ingediend, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank de beroepsgronden van appellant afdoende heeft besproken en overtuigend heeft gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid van appellant niet ter discussie staat. De Raad concludeert dat de functies die aan de berekening van de arbeidsongeschiktheidspercentages ten grondslag liggen, geschikt zijn voor appellant. De Raad wijst erop dat de subjectieve klachten van appellant niet doorslaggevend zijn zonder objectieve medische onderbouwing.
Uiteindelijk bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.