In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die sinds 1 september 2017 in een woon-/werkgemeenschap verbleef, had op 19 november 2018 een aanvraag voor bijstand ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft deze aanvraag op 6 februari 2019 afgewezen, omdat appellante niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De bewonersovereenkomst en huisregels van de woon-/werkgemeenschap gaven aan dat alle noodzakelijke kosten van het bestaan door de gemeenschap werden gedekt. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de relevante periode in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De Raad bevestigde dat de woon-/werkgemeenschap volledig voorzag in de kosten van levensonderhoud, waardoor appellante geen recht op bijstand had. De door appellante voorgestelde afstemming of verlaging van de bijstand werd als niet mogelijk beschouwd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.