ECLI:NL:CRVB:2021:2835

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
20/2495 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens onduidelijke financiële situatie en onvoldoende bewijsstukken

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort. De appellant had zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet ingediend, maar het college heeft deze afgewezen omdat de appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie. De appellant heeft geen bewijsstukken overgelegd van zijn werkzaamheden als zelfstandige zonder personeel (zzp-er), zijn opleiding en andere relevante financiële gegevens. Hierdoor kon het college niet vaststellen of de appellant recht had op bijstand.

De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de appellant als aanvrager van bijstand moest aantonen dat hij recht had op bijstand. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij in een precaire financiële situatie verkeert en dat hij moet rondkomen van giften. Hij betoogde dat hij voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn financiële situatie en dat het college niet bevoegd was om gegevens over een langere periode dan drie maanden voorafgaand aan de aanvraag te vragen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de gronden die de appellant in hoger beroep heeft aangevoerd een herhaling zijn van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad heeft zich kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank en heeft bevestigd dat het college gegevens mocht opvragen over de periode voorafgaand aan de aanvraag om bijstand. De appellant heeft geen nieuw bewijs of stukken ingebracht die een ander licht op de zaak werpen. Daarom is het hoger beroep niet geslaagd en is de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

20.2495 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 juli 2020, 19/4213 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (college)
Datum uitspraak: 9 november 2021
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: A.M.M. Chevalier
Partijen zijn niet ter zitting verschenen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 27 mei 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 16 september 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant om bijstand op grond van de Participatiewet afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn financiële situatie. Hij heeft desgevraagd geen bewijsstukken overgelegd van onder meer de werkzaamheden die hij als zzp-er heeft verricht, van zijn opleiding en van een letselschadeprocedure. Ook heeft hij geen verklaring gegeven over diverse op zijn bankafschriften zichtbare pintransacties. Appellant heeft dan ook de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft kort gezegd overwogen dat appellant als aanvrager van bijstand aannemelijk moet maken dat hij recht heeft op bijstand. Daarin is hij niet geslaagd. Appellant heeft onder meer niet de gevraagde stukken over zijn werkzaamheden als zzp-er en over zijn opleiding overgelegd. Door die gegevens niet te verstrekken heeft appellant geen duidelijkheid verschaft over hoe hij in de periode voorafgaand aan zijn aanvraag om bijstand in zijn levensonderhoud heeft voorzien.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in een zeer precaire financiële situatie verkeert en moet rondkomen van giften. Hij meent dat hij voldoende duidelijkheid heeft gegeven over zijn financiële situatie in de periode voorafgaand aan de aanvraag. Het college was niet bevoegd om gegevens te vragen over een langere periode dan drie maanden voorafgaand aan de aanvraag, omdat daar geen concrete aanleiding voor was. Het recht op bijstand kan op basis van de wel overgelegde gegevens worden vastgesteld.
4. Op 4 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Raad een verzoek van appellant om een voorlopige voorziening hangende dit hoger beroep ter zitting behandeld. De zaak is toen ook uitgebreid inhoudelijk besproken. Appellant heeft ter zitting blijkens de zittingsaantekeningen gevraagd om slechts op het verzoek en niet ook op het hoger beroep te beslissen, omdat hij nog wilde proberen nadere stukken boven water te krijgen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 28 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2020:3006, alleen over het verzoek beslist en dat afgewezen.
5. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel rust. Hij voegt daaraan nog toe dat het college gegevens mocht opvragen over de periode voorafgaand aan de aanvraag om bijstand. In dit geval kon het college volgens vaste rechtspraak inzage verlangen in de bankafschriften over een verder in het verleden liggende periode dan de laatste drie maanden en om overlegging van andere gegevens over een dergelijke periode, nu appellant bij de aanvraag om bijstand te kennen heeft gegeven dat hij sinds 2017 geen inkomsten heeft gehad en hij heeft geleefd van spaargeld en geld dat hij van zijn moeder of broers heeft geleend. De stukken die appellant wel heeft ingeleverd zijn onvoldoende om het recht op bijstand vast te stellen. Ook in beroep en hoger beroep heeft appellant geen nader bewijs of stukken ingebracht die een ander licht op de zaak werpen, terwijl hij daartoe ruimschoots in de gelegenheid is gesteld.
6. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) A.M.M. Chevalier (getekend) O.L.H.W.I. Korte