ECLI:NL:CRVB:2021:2829
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering wegens onvoldoende toegenomen beperkingen binnen de wettelijke termijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante, die sinds 2009 uitviel wegens lichamelijke en psychische klachten, had eerder geen recht op een WIA-uitkering gekregen omdat haar arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op minder dan 35%. Na een eerdere afwijzing in 2011 en een herbeoordeling in 2014, meldde appellante zich in 2019 opnieuw met toegenomen klachten. Het Uwv weigerde echter opnieuw een WIA-uitkering, omdat de toegenomen klachten buiten de wettelijke termijn van vijf jaar vielen, zoals vastgelegd in artikel 55 van de Wet WIA.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen toegenomen arbeidsongeschiktheid was vastgesteld binnen de relevante periode. De verzekeringsarts had overtuigend onderbouwd dat er geen toename van beperkingen was aangetoond in de periode van 24 augustus 2011 tot 24 augustus 2016.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het beroep van appellante op redelijkheid en billijkheid niet kon leiden tot een andere uitkomst, aangezien de wet dwingend voorschrijft dat aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering moet worden voldaan. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.