ECLI:NL:CRVB:2021:2827

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
21/184 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 1 september 2015 ziek is en een WIA-uitkering ontvangt. De mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 74,52% per 12 april 2019. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering ongewijzigd te laten, en heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten, waaronder de ziekte van Lyme en psychische problemen. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.

De Raad oordeelt dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om de medische bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten. De overgelegde informatie van haar fysiotherapeut werd niet als voldoende overtuigend beschouwd om de eerdere medische oordelen te weerleggen. De Raad concludeert dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. Er zijn geen proceskosten toegewezen.

Uitspraak

21.184 WIA

Datum uitspraak: 11 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 december 2020, 19/5039 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.E. Fleurkens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2021. Appellante is via beeldbellen verschenen, bijgestaan door mr. Fleurkens. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerkster debiteurenadministratie voor 40 uur per week. Op 1 september 2015 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 29 augustus 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is laatstelijk vastgesteld op 71,68%.
1.2.
Op 5 februari 2019 heeft appellante het Uwv verzocht om een beoordeling van haar gezondheidstoestand in verband met toegenomen klachten per december 2018. Op 26 maart 2019 heeft zij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 april 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 74,52%. Het Uwv heeft bij besluit van 30 april 2019 vastgesteld dat de WIA-uitkering van appellante niet wijzigt omdat zij vanaf 12 april 2019 74,52% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het Uwv heeft dit bezwaar bij besluit van 30 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is het onderzoek door het Uwv zorgvuldig geweest. De verzekeringsarts heeft appellante op het spreekuur lichamelijk en geestelijk onderzocht en bij de beoordeling de ontvangen medische informatie bestudeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd de hoorzitting bijgewoond en de door appellante overgelegde informatie van de huisarts, van de St. Georg Klinik, de GGZ en ook de in beroep overgelegde informatie van de Oosteinde Walborg Kliniek bestudeerd en bij de beoordeling betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank beschikten de verzekeringsartsen van het Uwv over voldoende actuele medische informatie om tot een afgewogen oordeel over de medische gesteldheid van appellante te komen. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel. De belastbaarheid is in de rapporten van de verzekeringsartsen op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd. Los van de omstandigheid dat de diagnose Lyme in het geval van appellante niet is gesteld op basis van daarvoor in Nederland geldende criteria, maakt een diagnose op zich niet dat aangenomen moet worden dat sprake is van verdergaande beperkingen. Volgens de rechtbank kan worden gevolgd dat uit eigen onderzoek van de verzekeringsartsen en ook uit de medisch specialistische onderzoeken geen aantoonbare oorzaak volgt voor de mate van klachten zoals door appellante geschetst. Ten aanzien van de psychische problematiek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beperkingen aan de orde geacht op werk zonder veel deadlines of productiepieken en werk dat geen leidinggevende aspecten bevat, waarbij de informatie van de GGZ is bestudeerd en de eigen onderzoeksbevindingen zijn betrokken. Uit de informatie van de GGZ blijkt voorts dat geen sprake is van een acuut psychiatrisch toestandsbeeld en dat ook geen sprake meer is van suïcidale ideaties. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd waaruit volgt dat haar psychische beperkingen zijn onderschat dan wel zouden zijn toegenomen. Daarom kan volgens de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit in stand blijven. Voor het raadplegen van een deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien omdat de rapporten van de verzekeringsartsen blijk geven van een zorgvuldig onderzoek dat deugdelijk gemotiveerd en inzichtelijk en consistent is. Ook heeft appellante voldoende ruimte gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen en heeft zij hier ook gebruik van gemaakt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en beperkingen. Appellante heeft gesteld dat zij de ziekte van Lyme heeft, waarvan ze forse klachten ondervindt. Zij heeft zich meermalen onder behandeling laten stellen in Duitsland en Roemenië. Daar is volgens appellante de ziekte van Lyme vastgesteld. Tevens heeft appellante gesteld dat zij kampt met forse psychische klachten die vooral zijn ingegeven door radeloosheid en wanhoop. Voor deze klachten staat zij nog steeds onder behandeling van de GGZ. Omdat geen sprake is van equality of arms heeft appellante verzocht om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Ter nadere onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een patiëntendossier overgelegd van haar fysiotherapeut over de periode van maart 2019 tot en met juli 2021.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 12 april 2019 heeft vastgesteld op 74,52%.
4.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd. De gronden die in beroep zijn aangevoerd zijn door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken. Appellante heeft geen, althans onvoldoende redenen aangevoerd waarom de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Tot in hoger beroep heeft appellante voldoende ruimte gehad tot betwisting van de medische bevindingen van de verzekeringsartsen en heeft daar ook gebruik van gemaakt. Het overgelegde patiëntendossier van de fysiotherapeut kan echter niet leiden tot twijfel aan de uitkomst van het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv. Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv opgemerkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarover heeft vermeld dat de verslaglegging door de fysiotherapeut diagnostisch niet van toegevoegde waarde is. De beschreven pijnklachten in hoofd, nek en rug, waarvoor de fysiotherapeut appellante behandelde, waren al bekend en vallen onder de gestelde diagnose somatoforme stoornis. Deze inzichtelijke uiteenzetting kan worden gevolgd, waarbij in aanmerking wordt genomen dat naar aanleiding van deze bevindingen in de FML van 2 april 2019 in alle rubrieken voor appellante beperkingen zijn aangenomen. Dat deze beperkingen door de verzekeringsartsen zijn onderschat vindt geen bevestiging in de voorhanden medische informatie die door de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgebreid bij de beoordeling is betrokken. Dit betekent dat geen twijfel bestaat aan de uitkomst van de beoordeling door het Uwv. Hieruit volgt dat geen aanknopingspunten bestaan om een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.4.
Wat is overwogen in 4.2 en 4.3 leidt tot de slotsom dat het Uwv terecht het volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van R. van der Heide als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2021.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) R. van der Heide