ECLI:NL:CRVB:2021:2827
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 1 september 2015 ziek is en een WIA-uitkering ontvangt. De mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 74,52% per 12 april 2019. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het Uwv om haar WIA-uitkering ongewijzigd te laten, en heeft in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten, waaronder de ziekte van Lyme en psychische problemen. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Raad oordeelt dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om de medische bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten. De overgelegde informatie van haar fysiotherapeut werd niet als voldoende overtuigend beschouwd om de eerdere medische oordelen te weerleggen. De Raad concludeert dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De Centrale Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. Er zijn geen proceskosten toegewezen.