ECLI:NL:CRVB:2021:2826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
20/3466 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen beëindiging van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een bezwaar van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 12 april 2019 besloten de uitkering te beëindigen omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante diende echter haar bezwaar te laat in, wat door het Uwv werd aangemerkt als niet-ontvankelijk. De rechtbank bevestigde deze beslissing en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.

Appellante stelde in hoger beroep dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat haar gemachtigde door persoonlijke omstandigheden niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad oordeelde dat de gemachtigde in verzuim was en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad benadrukte dat het Uwv geen discretionaire bevoegdheid had om het bezwaar alsnog ontvankelijk te verklaren, aangezien de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat er geen toezegging was gedaan door het Uwv dat het bezwaar alsnog in behandeling zou worden genomen.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de noodzaak voor tijdige indiening van bezwaarschriften en de strikte toepassing van de regels omtrent termijnoverschrijding in het bestuursrecht. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20 3466 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 31 augustus 2020, 19/2323 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 november 2021

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. P.J.M. Bongaarts, advocaat, hoger beroep ingesteld. Bij brief van 5 januari 2021 heeft mr. A.C. Dabekaussen, advocaat, zich als gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 30 september 2021. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dabekaussen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.C. Bastings-Vangangelt.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 12 april 2019 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat de uitkering die zij ontvangt ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 13 juni 2019 zal beëindigen omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij beslissing op bezwaar van 30 juli 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend en deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien de termijnoverschrijding verontschuldigbaar te achten. Hoewel de rechtbank het zeer begrijpelijk acht dat de aandacht van de gemachtigde van appellante uitging naar de gezondheidsstuatie van zijn echtgenote, wordt niet ingezien waarom de gemachtigde niet zijn kantoorgenoot heeft ingeschakeld om – al dan niet via de secretaresse – de bezwaartermijn veilig te stellen. Het beroep van de gemachtigde van appellante op artikel 8, derde lid, van het Reglement behandeling bezwaarschriften UWV 2018 (het Reglement) om het bezwaar ondanks het verzuim van de niet-verschoonbare termijnoverschrijding, toch ontvankelijk te achten, slaagt niet. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet is geredigeerd als een zogenoemde kan-bepaling, maar voorschrijft dat het bezwaarschrift niet-ontvanklijk verklaard moet worden als er geen sprake is van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Dit betekent dat het Uwv in zoverre géén vrijheid toekomt bij de vaststelling van het beleid dat klaarblijkelijk wordt gevoerd bij de toepassing van artikel 6:11 van de Awb. Dat in artikel 8, derde lid, van het Reglement aan verweerder de vrijheid wordt geboden om een betrokkene te ontvangen in diens bezwaar, ook al is er sprake van een nietverschoonbare termijnoverschrijding, getuigt naar het oordeel van de rechtbank daarom van een verkeerde uitleg van artikel 6:11 van de Awb.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Haar gemachtigde had op donderdag 23 mei 2019 slecht nieuws gekregen over de gezondheidstoestand van zijn echtgenote waardoor hij zich niet in staat achtte om vrijdag 24 mei 2019 naar kantoor te gaan en een bezwaarschrift in te dienen. Vanwege deze bijzondere omstandigheid heeft de gemachtigde op maandag 27 mei 2019 telefonisch contact met het Uwv opgenomen en is door het Uwv de indruk gewekt dat de termijnoverschrijding niet zou worden tegen geworpen indien alsnog bezwaar zou worden gemaakt. Op dinsdag 28 mei 2019 is alsnog bezwaar gemaakt. Met de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar heeft het Uwv in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel. De grond van appellante dat het Uwv een discretionaire bevoegdheid heeft om het bezwaarschrift alsnog in behandeling te nemen, is ingegeven door de overwegingen in de beslissing op bezwaar. Daarin heeft het Uwv expliciet vermeld begrip te hebben voor de ontstane situatie. Immers, de uitleg van artikel 6:11 van de Awb dat een bezwaarschrift niet-ontvankelijk moet worden verklaard als er geen sprake is van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding, maakt dat het Uwv wel een discretionaire bevoegdheid heeft om te bepalen of er sprake is van verschoonbaar handelen van de bezwaarmaker. Dat het Uwv begrip toont voor de situatie van de gemachtigde staat in schril contrast met de niet-ontvankelijkheidsverklaring en maakt in ieder geval dat het Uwv zijn standpunt in deze nader had moeten motiveren.
3.2.
Het Uwv heeft bestreden dat er sprake is van strijdigheid met het vertrouwensbeginsel omdat er geen toezegging is gedaan. De medewerker van Uwv heeft te kennen gegeven dat alsnog een bezwaarschrift kan worden ingediend, waarbij de reden van de te late indiening kan worden vermeld. Op geen enkele manier is door de medewerker van het Klant Contact Centrum toegezegd dat het bezwaarschrift ontvankelijk zou worden verklaard. De gemachtigde geeft hier ook geen blijk van, hij geeft immers in het bezwaarschrift van 28 mei 2019 aan dat hij hoopt dat het bezwaarschrift zal worden geaccepteerd. Het feit dat het Uwv begrip heeft getoond, betekent niet dat invulling gegeven zou moet worden aan een discretionaire bevoegdheid. Het Uwv moet beoordelen of sprake is van een verschoonbare reden die maakt dat te laat bezwaar is ingediend. Daarvan is geen sprake.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 12 april 2019 na afloop van de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn van zes weken is ingediend.
4.2.
Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Wat de voormalige gemachtigde van appellante heeft aangevoerd leidt er niet toe dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest door het bezwaarschrift na afloop van de termijn in te dienen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust, wordt onderschreven. Er had tijdig bezwaar kunnen worden gemaakt door inschakeling van de kantoorgenoot, die de bezwaartermijn – al dan niet via de secretaresse – veilig had kunnen stellen. Dat er begrip voor bestaat dat de aandacht van de voormalige gemachtigde uitging naar zijn echtgenote, maakt niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. Het Uwv was daarom gehouden het bezwaar nietontvankelijk te verklaren. Er is, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, geen discretionaire bevoegdheid om, nadat is geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest, af te zien van niet-ontvankelijkverklaring.
4.4.
Van een door het Uwv gegeven telefonische toezegging aan de voormalige gemachtigde waaraan deze de rechtvaardige verwachting heeft kunnen ontlenen dat het alsnog ingediende bezwaarschrift ontvankelijk zou worden geacht, is niet is gebleken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
4.5. Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) L. Winters