Uitspraak
20 3466 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
4.5. Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep slaagt niet. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een bezwaar van appellante tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 12 april 2019 besloten de uitkering te beëindigen omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante diende echter haar bezwaar te laat in, wat door het Uwv werd aangemerkt als niet-ontvankelijk. De rechtbank bevestigde deze beslissing en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.
Appellante stelde in hoger beroep dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat haar gemachtigde door persoonlijke omstandigheden niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad oordeelde dat de gemachtigde in verzuim was en dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad benadrukte dat het Uwv geen discretionaire bevoegdheid had om het bezwaar alsnog ontvankelijk te verklaren, aangezien de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat er geen toezegging was gedaan door het Uwv dat het bezwaar alsnog in behandeling zou worden genomen.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de noodzaak voor tijdige indiening van bezwaarschriften en de strikte toepassing van de regels omtrent termijnoverschrijding in het bestuursrecht. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.