Uitspraak
20.2203 WIA
22 mei 2020, 17/1584 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de rechtbank oordeelde dat appellante geen recht meer heeft op een WIA-uitkering. Appellante, die als activiteitenbegeleider werkte, had zich ziek gemeld met rugklachten en ontving sinds 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 augustus 2016 werd opgesteld, werd vastgesteld dat appellante vanaf 29 november 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor haar uitkering werd beëindigd.
De rechtbank had een deskundige benoemd die bevestigde dat de FML een juist beeld gaf van de beperkingen van appellante. Appellante was het niet eens met deze conclusie en voerde aan dat de medische beperkingen niet correct waren vastgesteld. In hoger beroep werd door appellante een rapport van een andere verzekeringsarts overgelegd, maar het Uwv stelde dat dit rapport geen nieuwe medische feiten bevatte. De Centrale Raad van Beroep volgde de rechtbank in haar oordeel dat de deskundige Grob-Braber een zorgvuldig onderzoek had uitgevoerd en dat de door appellante ervaren klachten geen toereikende basis vormden voor meer beperkingen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de FML van 23 augustus 2016 een juist beeld gaf van de beperkingen van appellante en dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met haar psychische situatie. De uitspraak werd gedaan op 11 november 2021.