ECLI:NL:CRVB:2021:2820
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op een ZW-uitkering na ziekmelding en geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante, die zich op 27 december 2016 ziek had gemeld. Appellante, werkzaam als schoonmaakster, had lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had op 14 juni 2017 vastgesteld dat appellante geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk van 20 uur per week. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep handhaafde appellante haar standpunt dat de artsen van het Uwv haar medische belastbaarheid onjuist hadden vastgesteld. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat de door appellante ervaren klachten, waaronder pijnklachten en psychische problemen, niet leidden tot arbeidsongeschiktheid voor haar eigen werk. De expertise van verzekeringsarts Van der Planken werd niet als voldoende overtuigend beschouwd om het standpunt van het Uwv te weerleggen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was haar werkzaamheden als schoonmaakster te verrichten. De Raad zag geen reden om een onafhankelijke deskundige te benoemen, aangezien er geen nieuwe medische feiten waren die de geschiktheid voor het eigen werk in twijfel trokken. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, met de griffier aanwezig.