ECLI:NL:CRVB:2021:2816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
19/533 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid en de toekenning van een WIA-uitkering. Appellante stelt dat zij per 16 augustus 2017 en 17 september 2018 volledig arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de beperkingen die zijn aangenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voor beide data identiek zijn. De rechtbank heeft de conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd, die hebben geoordeeld dat appellante niet volledig arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven, met name dat er geen medische objectieve onderbouwing is voor de standpunten van de medisch adviseur van appellante, J.F.G.M. Thissen. De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekeningen van de arbeidsongeschiktheidspercentages ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante. De hoger beroepen zijn niet geslaagd en de aangevallen uitspraken zijn bevestigd.

Uitspraak

19 533 WIA, 20/819 WIA

Datum uitspraak: 10 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van
19 december 2018, 18/1634 (aangevallen uitspraak 1) en 17 januari 2020, 19/3448 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] , België (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.J.J. Smeets, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2018 (zaak 19/533).
Mr. S.L.M. van Venrooij heeft zich gesteld als opvolgend gemachtigde.
Namens appellante heeft mr. Van Venrooij hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 september 2020 (zaak 20/819).
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft in beide zaken gevoegd plaatsgevonden op 15 september 2021. Appellante heeft via een telefoonverbinding aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door mr. Van Venrooij die via videobellen aan de zitting heeft deelgenomen. Het Uwv heeft zich via een telefoonverbinding laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als verpleegkundige palliatieve nachtzorg gedurende 29,43 uur per week. Zij heeft zich met ingang van 1 november 2014 ziek gemeld wegens fysieke en psychische klachten. Nadat zij was gestart met re-integratie in haar eigen werkzaamheden heeft zij zich op 22 november 2016 opnieuw ziekgemeld.
Zaak 19/533 WIA
1.2.
In verband met haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellante onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft in een rapport van 4 juli 2017 vermeld dat bij lichamelijk onderzoek aan de rug, schouders en linkerknie geen bijzonderheden zijn geconstateerd, dat de rechterknie verminderd belastbaar is en dat appellante op psychisch vlak adequaat functioneert. Verder is vermeld dat appellante diffuse pijnklachten heeft zonder dat er duidelijke afwijkingen zijn gevonden bij onderzoek, dat de privésituatie erg gecompliceerd en een belangrijke stressfactor is. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat geen sprake is van uitzonderingssituatie waarin appellante op medische gronden volledig arbeidsongeschikt kan worden geacht. De arts heeft de fysieke en psychische beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Na een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv appellante bij besluit van 6 juli 2017 met ingang van 16 augustus 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 42,46%.
1.3.
Na verkregen informatie van de behandelend psycholoog-psychotherapeut drs. R.F.A. Rylant heeft de verzekeringsarts aanleiding gezien enige aanvullende beperkingen op persoonlijk en sociaal vlak aan te nemen en op 21 augustus 2017 een gewijzigde FML opgesteld. Na een arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 11 september 2017 appellante met ingang van 16 augustus 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is verhoogd naar op 43,14%.
1.4.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 juli 2017 ook gericht geacht tegen het besluit van 11 september 2017. Appellante is tijdens de hoorzitting gezien door een verzekeringsarts bezwaar en beroep die in rapport van 28 december 2017 verslag heeft gedaan van het onderzoek. Een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 18 januari 2018 overwogen dat sprake is van veel psychosociale problematiek, maar dat dit niet meegewogen moet worden bij een arbeidsgeschiktheidsbeoordeling. De primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep die appellante tijdens de hoorzitting heeft gesproken, hebben bij het psychische onderzoek geen duidelijke afwijkingen gevonden. Appellante heeft lang met de door drs. Rylant gediagnostiseerde persoonlijkheidsstoornis kunnen functioneren in arbeid. Daarbij is appellante aangewezen geacht op een voorspelbare werksituatie en werk zonder veel deadlines en is rekening gehouden met de knieklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het door de primaire verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Bij besluit van 23 januari 2018 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen de besluiten van 6 juli 2017 en 11 september 2017 ongegrond verklaard.
1.5.
Hangende het beroep bij de rechtbank tegen bestreden besluit 1 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 16 april 2018 vier geselecteerde functies laten vervallen en op basis van de resterende en nieuw geselecteerde functies de arbeidsongeschiktheid van appellante per 16 augustus 2017 op 57,99% berekend. Het Uwv heeft bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 25 april 2018 (bestreden besluit 2) het bezwaar van appellante alsnog gegrond verklaard, het besluit van 11 september 2017 herroepen en appellante met ingang van 16 augustus 2017 voor 57,99% arbeidsongeschikt geacht.
1.6.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De rechtbank heeft appellante niet gevolgd in haar stelling dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Appellante is niet dusdanig belemmerd dat zij niet of nauwelijks kan functioneren en ook de door appellante in beroep ingeschakelde medisch adviseur J.F.G.M. Thissen heeft appellante niet volledig arbeidsongeschikt geacht. Verder heeft de rechtbank over door appellante in beroep ingebrachte rapporten van Thissen overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in verschillende rapporten navolgbaar en overtuigend heeft gemotiveerd dat de lichamelijke, medisch geobjectiveerde klachten van appellante niet leiden tot meer of verdergaande beperkingen op de datum in geding dan al in de FML zijn vastgelegd. Dat appellante zou leiden aan een somatisch-symptoomstoornis (SSS), zoals Thissen heeft gesteld, heeft de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien om aan te nemen dat de situatie van appellante een bijzonder geval betreft als bedoeld in vaste rechtspraak van de Raad, waarin toch beperkingen moeten worden aangenomen op grond van gestelde klachten waarvoor medisch geen objectiveerbare oorzaak kan worden aangewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen. Over de arbeidskundige grondslag van bestreden besluit 2 heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de belasting in de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellante te boven gaat.
Zaak 20/819
2.1.
In het kader van een melding van appellante dat zij toegenomen arbeidsongeschikt is, is zij opnieuw lichamelijk en psychisch onderzocht op het spreekuur van de verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft in een rapport van 24 september 2018 geconcludeerd dat appellante op medische gronden niet volledig arbeidsongeschikt is, maar dat wel aanleiding is om beperkingen aan te nemen. Appellante heeft lichte degeneratieve veranderingen die aansluiten bij de leeftijd, diffuse pijnklachten en aanpassings- en depressieve klachten. Verder heeft de arts vermeld dat aan vingers en handen geen oedeem of tekens van inflammatie zijn te zien en dat appellante handgrepen kan uitvoeren, bijvoorbeeld bij aan- en uitkleden en dat de schildklierproblematiek op dat moment goed onder controle is. De arts heeft de beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een FML van 17 september 2018. Een arbeidsdeskundige heeft in een rapport van 10 oktober 2018 de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 57,99%. Bij besluit van 17 oktober 2018 heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering van appellante ongewijzigd voortgezet.
2.2.
Naar aanleiding van haar bezwaar tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van de eigen onderzoek en op basis van dossierstudie opgesteld rapport van 10 mei 2019 vermeld dat met de energetische klachten van appellante, al dan niet veroorzaakt door slaapproblemen, pijn- of schildklierklachten, voldoende is rekening gehouden door de aangenomen fysieke beperkingen op het gebied van dynamische handelingen en statische houdingen en de beperkte werktijden (niet ’s nachts)
.De beperkingen die in verband met de artrose zijn aangenomen zijn ook passend en toereikend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de door de primaire verzekeringsarts aangenomen beperkingen onderschreven.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 15 mei 2019 het maatmanloon van appellante gecorrigeerd en een geselecteerde functie laten vervallen in verband met een overschrijding van de belastbaarheid. Op grond van de resterende functies is de mate van arbeidsongeschiktheid op 57,91% berekend. Bij besluit van 23 mei 2019 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 oktober 2018 gegrond verklaard, omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage is gewijzigd van 57,99% naar 57,91%.
2.3.
De rechtbank heeft bij aangevallen uitspraak 2 het beroep van appellante tegen bestreden besluit 3 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat appellante voor een groot deel dezelfde gronden heeft aangevoerd als in beroep tegen de bestreden besluiten 1 en 2 en het oordeel van aangevallen uitspraak 1 overgenomen. De rechtbank heeft hieraan toegevoegd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat bestreden besluit 3 op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag berust.
3.1.
Het hoger beroep van appellante tegen aangevallen uitspraak 1 richt zich tegen de ongegrondverklaring van het beroep tegen bestreden besluit 2. Appellante heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht. De adviezen uit de medische rapporten van medisch adviseur Thissen zijn niet meegenomen, evenmin de conclusies van de eerder behandelende psychiaters. De verzekeringsartsen hebben ten onrechte geen rekening gehouden met whiplashklachten, chronische pijnklachten, chronische stress, chronische vermoeidheid, haar schildklierafwijking en haar fysieke klachten. Zij stelt dat zij op de datum in geding door haar psychische en fysieke klachten en de zeer stressgevende sociale emotionele omstandigheden volledig arbeidsongeschikt was. Naast de medisch objectiveerbare klachten meent appellante dat zij een bijzonder geval is en dat zij nog steeds een chronische burn-out heeft. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij verwezen naar een medisch rapport van medisch adviseur Thissen van 16 maart 2019/8 april 2019.
3.2.
Appellante heeft in hoger beroep tegen aangevallen uitspraak 2 verwezen naar wat zij heeft aangevoerd tegen aangevallen uitspraak 1. Daarbij heeft zij aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hebben gehouden met haar psychische draagkracht en de omstandigheid dat zij één of meer persoonlijkheidsstoornissen heeft. Zij heeft daarvoor onder meer verwezen naar de medische stukken die zij in beroep heeft ingebracht, zoals een brief van 20 maart 2018 van psychiater R. van de Velde, een rapport van Thissen van 11 juni 2018 en medische attesten van de huisarts. Het Uwv heeft ten onrechte geen arbeidsduurbeperking aangenomen. Er is te weinig rekening gehouden met de energetische klachten die onder andere samenhangen met de afwijkende schildklierfunctie en chronische slaapproblematiek. Ze heeft een somatische symptoomstoornis, gekenmerkt door pijn en vermoeidheid en een oedeemaandoening. De verzekeringsartsen hebben slechts artrose aangenomen in rug, nek en knieën, terwijl uit het medisch attest van de huisarts van 4 juli 2019 volgt dat zij polyartrose heeft van de wervelkolom tot en met de handen en voeten. Het Uwv heeft niet gereageerd op dit stuk, evenmin op het medisch attest van haar huisarts van 18 juni 2019 waaruit volgt dat zij vanaf 2016 door diverse buikoperaties een aantal jaren zo goed als bedlegerig is geweest. Zij heeft erop gewezen dat haar kinderen uit huis zijn geplaatst, wat erop duidt dat zij niet in staat is geweest om de rol van moeder te vervullen.
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen. Het Uwv heeft daarbij gewezen op twee rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, waarin is gereageerd op het rapport van Thissen van 16 maart 2019/8 april 2019 en op de brieven van de huisarts.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 16 augustus 2017 heeft vastgesteld op 57,99% (zaak 19/533 WIA) en met ingang van 17 september 2018 heeft vastgesteld op 57,91% (zaak 20/819).
4.3.
Gebleken is dat de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 18 juni 2021 het beroep van appellante in de procedure over de omzetting van de loongerelateerde WGA-uitkering naar de WGA-vervolguitkering ongegrond heeft verklaard. Appellante heeft geen hoger beroep ingediend tegen deze uitspraak. Nu appellante stelt dat zij per 16 augustus 2017 en 17 september 2017 volledig arbeidsongeschikt is, is sprake van procesbelang bij een oordeel in de onderhavige zaak.
4.4.
De Raad stelt vast dat de beperkingen die zijn aangenomen in de FML die geldt op 16 augustus 2017 (zaak 19/533) en in de FML die geldt op 17 september 2018 (zaak 20/819), identiek zijn. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraken terecht verwezen naar de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv. Uit de rapporten van de primaire verzekeringsartsen volgt dat lichamelijk onderzoek is verricht, dat rekening is gehouden met beperkingen van de rechterknie en dat wat betreft handen en rug geen duidelijke afwijkingen werden geconstateerd. In de FML-en zijn beperkingen aangenomen voor tillen of dragen, lopen (tijdens werk), trappenlopen, staan tijdens het werk, en geknield of gehurkt actief zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verschillende rapporten gereageerd op de rapporten van psychiater Van de Velde en Thissen. De rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel hierover. Ook kan de rechtbank worden gevolgd in haar overwegingen over de psychische beperkingen en het niet aannemen van een situatie waarin moet worden uitgegaan van een bijzonder geval, waarin toch beperkingen moeten worden aangenomen op grond van gestelde klachten, waarvoor medisch geen objectiveerbare oorzaak kan worden aangewezen.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep, in reactie op het rapport van Thissen en de attesten van de huisarts, erop gewezen dat geen relatie is tussen de mate van discusdegeneratie, artrose en de kans op rugklachten, dat de polyartrose van wervelkolom tot en met de handen en voeten niet is onderbouwd met objectieve medische gegevens, dat de lichte artrose van de rug, nek en knie bekend was en is meegewogen en dat met medicatie een normale schildklierfunctie is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder opgemerkt dat er geen stukken zijn waaruit blijkt dat appellante oedeem heeft en dat rekening is gehouden met energetische klachten door beperkingen aan te nemen in het dynamisch handelen en statische belasting. Omdat geen medisch objectieve onderbouwing aanwezig is voor de standpunten van Thissen hierover, wordt geen aanleiding gezien om aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Wat betreft de in de zaak 20/819 naar voren gebrachte bedlegerigheid van appellante vanaf 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat appellante zich op 22 november 2016 niet in verband met buikoperaties maar door psychische klachten heeft ziekgemeld en aanwezig is geweest op het spreekuur in juni 2017 en de hoorzitting in december 2017. Appellante heeft toen verklaard verschillende activiteiten te hebben. Bovendien blijkt uit de stukken dat appellante heeft gewerkt van 1 juni 2016 tot 22 november 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom terecht geen reden gezien om alsnog van bedlegerigheid uit te gaan.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekeningen van de arbeidsongeschiktheidspercentages ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat de hoger beroepen niet slagen. Aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten, en aangevallen uitspraak 2 zullen worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak 1, voor zover aangevochten;
- bevestigt de aangevallen uitspraak 2.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) D.S. Barthel