Uitspraak
12 maart 2021, 19/6249 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld, werd op 12 maart 2021 aan de partijen toegezonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 23 april 2021. Het beroepschrift werd echter pas op 28 april 2021 ontvangen, terwijl het poststempel op de enveloppe aangaf dat het op 26 april 2021 ter post was bezorgd. De gemachtigde van de appellant voerde aan dat het beroepschrift tijdig was verzonden, maar de Raad oordeelde dat deze stelling niet voldoende was om aan te tonen dat de appellant niet in verzuim was geweest. De Raad baseerde zich op de vaste rechtspraak dat de datum van verzending per post wordt vastgesteld aan de hand van het poststempel, tenzij de verzender kan aantonen dat de brief eerder ter post is bezorgd.
De Raad concludeerde dat het beroepschrift niet tijdig was ingediend en verklaarde het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De gemachtigde van de appellant had ook verwezen naar artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar de Raad vond dat de argumenten niet voldoende waren om de ontvankelijkheid van het beroep te rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.