Uitspraak
18.255 WAJONG
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die zijn Wajong-aanvraag had afgewezen. Appellant, geboren in 1981, diende op 3 november 2015 een aanvraag in, die door het Uwv op 28 juli 2016 werd afgewezen. De afwijzing was aanvankelijk gebaseerd op het feit dat appellant op zijn achttiende verjaardag geen ingezetene was, maar later werd dit gewijzigd naar de stelling dat hij geen jonggehandicapte was. De rechtbank oordeelde dat de medische situatie van appellant op zijn achttiende verjaardag niet meer verantwoord kon worden vastgesteld door tijdsverloop en dat de beschikbare medische gegevens onvoldoende waren om zijn belastbaarheid op die leeftijd vast te stellen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn belastbaarheid wel degelijk vastgesteld kon worden, maar de Raad voor de Rechtspraak onderschreef de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeerde dat de overgelegde medische gegevens te summier waren en dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.