ECLI:NL:CRVB:2021:2790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
20/2026 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand en terugvordering voorschot met betrekking tot commerciële activiteiten als kunstenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag om bijstand en de terugvordering van een voorschot. Appellant, die zich als kunstenaar presenteert, heeft geen administratie over zijn commerciële activiteiten overgelegd. Het onderzoek door het dagelijks bestuur is niet onzorgvuldig bevonden, ondanks de autisme spectrumstoornis van appellant. De Raad oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de terugvordering onaanvaardbare sociale of psychische gevolgen heeft gehad. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder de besluiten van het dagelijks bestuur bevestigd, en de Raad heeft deze bevestiging in hoger beroep gehandhaafd. De Raad concludeert dat de hoger beroepen van appellant niet slagen, en bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

20.2026 PW, 20/3540 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 april 2020, 19/4973 (aangevallen uitspraak 1) en van 4 september 2020, 20/728 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van het Werkplein Hart van West-Brabant (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 9 november 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.A.M. van der Geld, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Geld. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Frijters.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft tot 25 februari 2019 bijstand ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] . Met ingang van 25 februari 2019 staat appellant ingeschreven op een adres in [Z.] . Hij huurt daar een kamer voor naar eigen zeggen € 390,- per maand. Appellant heeft zich op 25 februari 2019 bij het dagelijks bestuur gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW). Op 14 maart 2019 heeft appellant de aanvraag ingediend.
1.2.
Bij besluit van 8 april 2019 heeft het dagelijks bestuur aan appellant op zijn verzoek een voorschot toegekend van € 875,-.
1.3.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft een fraudepreventiemedewerker, tevens toezichthouder en werkzaam bij het Werkplein Hart van West-Brabant (toezichthouder), onder meer dossier- en internetonderzoek verricht. Hieruit is onder andere naar voren gekomen dat appellant een eigen website heeft waarop hij zich met een foto van zichzelf heeft voorgesteld met de tekst dat hij zijn leven heeft gewijd aan de kunsten. Op de website worden de nodige kunstwerken aangeboden van de hand van appellant. Op de website wordt verwezen naar het Instagram-account van appellant, waarop hij onder meer medio maart 2019 een foto van zichzelf heeft geplaatst met een groot ingepakt pakket, dat staat op de laadklep van een voertuig van vervoersservice [X] . Bij de foto is de volgende tekst geplaatst: “One of the heaviest paintings I have ever been able to make. Sold and carefully packed, waiting for the package service. It was a true adventure. From exhibiting in [naam museum] ( [web-adres 1] ) to gallery [A] ( [web-adres 2] ) now on the way to the United States. I’m going to miss you Blue. #artist #sold #somethingblue #artists # [atelier] ”.
Ook op verschillende andere websites, waaronder die van twee galerieën, worden kunstwerken van appellant getoond en al dan niet te koop aangeboden. Bij een aantal schilderijen wordt de status ‘verkocht’ vermeld met de verkoopprijs erbij.
Op 16 april 2019 hebben de toezichthouder en een klantmanager Inkomen een gesprek met appellant gevoerd en appellant geconfronteerd met de bevindingen van het internetonderzoek. Aansluitend aan het gesprek heeft een huisbezoek plaatsgevonden. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een tweetal rapporten.
1.4.
Op 24 mei 2019 heeft appellant zich weer in [naam gemeente] gevestigd. Vanaf die datum ontvangt appellant bijstand van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] .
1.5.
Bij besluit van 24 juni 2019 (besluit 1), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
6 september 2019 (bestreden besluit 1), heeft het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant afgewezen. Aan bestreden besluit 1 ligt ten grondslag dat uit het onderzoek verschillende signalen naar voren zijn gekomen dat appellant commerciële activiteiten als kunstenaar verricht. Door hiervan geen administratie te overleggen of hier op een andere manier inzicht in te verschaffen heeft appellant de inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg daarvan kan niet worden vastgesteld of appellant in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Verder heeft appellant onjuiste informatie verschaft over zijn woonsituatie en woonlasten. Hij heeft niet vermeld dat hij een gebruikersovereenkomst (‘antikraak’-overeenkomst) heeft gesloten met Interveste. De maandelijkse betalingen aan Interveste van € 95,- heeft hij weggelaten op de ingeleverde bankafschriften, waardoor hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie.
1.6.
Bij besluit van 20 september 2019 (besluit 2), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
12 december 2019 (bestreden besluit 2), heeft het dagelijks bestuur het verstrekte voorschot van € 875,- van appellant teruggevorderd.
2.1.
In de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
2.2.
In de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak 1 gekeerd. Hij heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat het onderzoek van het dagelijks bestuur niet zorgvuldig is geweest, omdat, in het bijzonder tijdens het gesprek, geen rekening is gehouden met zijn autisme spectrumstoornis. Ook is hij geen professioneel en commercieel kunstenaar. Dit blijkt ook uit het taxatierapport dat de gemeente [naam gemeente] naar aanleiding van zijn aanvraag om bijstand heeft laten opstellen, waarna hem wel bijstand is toegekend.
3.2.
In hoger beroep heeft appellant zich ook tegen aangevallen uitspraak 2 gekeerd. Appellant heeft, net als in beroep, aangevoerd dat de terugvordering van het voorschot onaanvaardbare sociale gevolgen voor hem teweegbrengt of gaat brengen. Hij heeft eerder te maken gehad met psychoses naar aanleiding van soortgelijke besluiten. De terugvordering is psychisch zwaar voor hem. Hij kan pas aantonen dat een psychose een gevolg is van de terugvordering als hij daadwerkelijk een psychose krijgt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aangevallen uitspraak 1 (afwijzing aanvraag)
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 25 februari 2019 tot 24 mei 2019, de datum waarop appellant naar [woonplaats] is verhuisd.
4.1.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek niet onzorgvuldig is geweest en dat het dagelijks bestuur zich mocht baseren op de verklaring zoals die door appellant is afgelegd op 16 april 2019. Anders dan door appellant betoogd, blijkt uit het gespreksverslag, dat door appellant is ondertekend, dat wel degelijk rekening is gehouden met zijn autisme spectrumstoornis. Uit het gespreksverslag blijkt dat is besproken dat appellant onder behandeling is bij het Centrum voor Autisme bij de GGZ [vestigingsplaats] en dat hem is gevraagd of er nog ergens rekening mee moet worden gehouden tijdens het gesprek. Appellant heeft toen gezegd dat hij moeite heeft met het verwerken van informatie en dat, als het te snel zou gaan, hij dit zou aangeven. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen van de juistheid van een tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en ondertekende verklaring worden uitgegaan. Er is geen aanleiding om daar in dit geval anders over te oordelen. Ook de omstandigheid dat appellant vooraf niet is ingelicht over het feit dat het gesprek ook betrekking zou hebben op zijn activiteiten als kunstenaar maakt het voorgaande niet anders, aangezien dit relevante informatie betreft om het recht op bijstand te kunnen vaststellen.
4.1.2.
Appellant heeft tijdens dat gesprek desgevraagd erkend kunstenaar te zijn en hij heeft de bevindingen van het dagelijks bestuur, dat verschillende van zijn kunstwerken op websites te koop staan, niet ontkend. Bovendien heeft hij verklaard dat er ook bij Galerie [A] zes schilderijen van hem hangen die te koop worden aangeboden. Appellant heeft op geen enkele wijze inzicht verschaft in de omvang van de financiële voordelen die mogelijk zijn behaald uit de verkoop van schilderijen.
4.1.3.
Dat de gemeente [naam gemeente] , na een taxatie van zijn kunstwerken op 9 september 2019, appellant per 24 mei 2019 wel bijstand heeft toegekend maakt dit niet anders. Dit betreft een latere aanvraag bij een ander bestuursorgaan en deze toekenning ziet op een andere periode dan de periode die hier voorligt.
4.1.4.
Dat appellant geen commercieel of professioneel kunstenaar is zoals hij heeft betoogd, en dat zijn activiteiten hobbymatig en/of therapeutisch van aard zijn, doet in dit verband niet ter zake. Het onderscheid tussen bedrijfsmatige en hobbymatige activiteiten is voor de bijstand geen relevant onderscheid, indien uit die activiteiten inkomsten kunnen worden genoten. Dit is vaste rechtspraak (uitspraak van 20 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM3466).
Aangevallen uitspraak 2 (terugvordering voorschot)
4.2.
Ter zitting is vastgesteld dat appellant de terugvordering inmiddels volledig heeft afbetaald. Dat de terugvordering op enig moment heeft geleid tot onaanvaardbare sociale of psychische gevolgen voor appellant, heeft hij ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt. Appellant heeft geen medische of andere gegevens overgelegd waaruit dit zou blijken.
5. Uit 4.1 en 4.2 vloeit voort dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen uitspraken zullen worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke als voorzitter, in tegenwoordigheid van J.E. Mink als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2021.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) J.E. Mink