ECLI:NL:CRVB:2021:2786
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en noodzakelijke verhuizing
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1940, had in 2018 verhuisd van [woonplaats 1] naar [woonplaats 2] en in april 2019 weer terug naar [woonplaats 1]. Hij diende een aanvraag in voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van inrichting van zijn nieuwe woning in [woonplaats 1]. De appellant stelde dat de woning in [woonplaats 2] te groot voor hem was en dat hij in een sociaal isolement verkeerde, wat hem deed besluiten te verhuizen.
Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen aantoonbare noodzaak was voor de verhuizing. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn verhuizing noodzakelijk was vanwege zijn leeftijd en taalproblemen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen medische noodzaak was en dat de appellant niet beschikte over een urgentieverklaring.
De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er objectief gezien een noodzaak tot verhuizing bestond. De redenen die de appellant aanvoerde, zoals de nabijheid van zijn kinderen en zijn taalproblemen, werden niet als voldoende geacht om de verhuizing als noodzakelijk te kwalificeren. De Centrale Raad bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank, waardoor de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.