ECLI:NL:CRVB:2021:2786

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
20/2652 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten en noodzakelijke verhuizing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, geboren in 1940, had in 2018 verhuisd van [woonplaats 1] naar [woonplaats 2] en in april 2019 weer terug naar [woonplaats 1]. Hij diende een aanvraag in voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van inrichting van zijn nieuwe woning in [woonplaats 1]. De appellant stelde dat de woning in [woonplaats 2] te groot voor hem was en dat hij in een sociaal isolement verkeerde, wat hem deed besluiten te verhuizen.

Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen aantoonbare noodzaak was voor de verhuizing. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn verhuizing noodzakelijk was vanwege zijn leeftijd en taalproblemen, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen medische noodzaak was en dat de appellant niet beschikte over een urgentieverklaring.

De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er objectief gezien een noodzaak tot verhuizing bestond. De redenen die de appellant aanvoerde, zoals de nabijheid van zijn kinderen en zijn taalproblemen, werden niet als voldoende geacht om de verhuizing als noodzakelijk te kwalificeren. De Centrale Raad bevestigde daarom de uitspraak van de rechtbank, waardoor de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

20.2652 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 juni 2020, 19/4534 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats 1] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college)
Datum uitspraak: 1 november 2021
Zitting heeft: W.F. Claessens
Griffier: J. Oosterveen
Ter zitting zijn verschenen: mr. I.A.C. Cools namens appellant en mr. J. Jansen en mr. N. Wanten voor het college

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Appellant, geboren in 1940, is in 2018 verhuisd van [woonplaats 1] naar [woonplaats 2] . In april 2019 is appellant weer verhuisd naar [woonplaats 1] . Op 5 april 2019 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van inrichting van zijn nieuwe woning in [woonplaats 1] . Appellant heeft hierbij naar voren gebracht dat de woning in [woonplaats 2] , die hij alleen bewoonde, te groot voor hem was en daarom heeft geprobeerd om via woningruil een andere woning te krijgen, wat ook is gelukt.
Bij besluit van 2 mei 2019, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 juli 2019 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de kosten van woninginrichting in het geval van appellant niet noodzakelijk zijn, omdat er geen aantoonbare noodzaak was voor de verhuizing van appellant van [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] .
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft als enige beroepsgrond aangevoerd dat wel sprake is van noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van PW, omdat zijn verhuizing van [woonplaats 2] naar [woonplaats 1] in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was. Volgens appellant moet hierbij zijn leeftijd in ogenschouw worden genomen en ook de omstandigheid dat hij de Nederlandse taal niet machtig is. Hij verkeerde in [woonplaats 2] in een sociaal isolement.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vaststaat dat er geen medische noodzaak was te verhuizen en dat appellant ook niet beschikte over een urgentieverklaring. Ook anderszins heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat er, objectief gezien, een noodzaak tot verhuizing bestond. In het bijzonder heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij door zijn leeftijd en/of taalproblemen niet in de woning in [woonplaats 2] kon blijven wonen, dan wel dat objectief gezien sprake was van een onhoudbare situatie, waardoor hij genoodzaakt was te verhuizen. In beroep is naar voren gekomen dat appellant naar [woonplaats 1] is verhuisd omdat zijn kinderen daar wonen en hij zich niet kan verplaatsen en de Nederlandse taal niet machtig is. Het is begrijpelijk dat appellant om die redenen wilde verhuizen, maar die redenen maken niet dat de verhuizing voor appellant noodzakelijk was.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand blijft.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J. Oosterveen (getekend) W.F. Classens