ECLI:NL:CRVB:2021:2775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
19/3089 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering wegens geschiktheid voor eigen werk na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die werkzaam was als service technicus in de HVAC-sector. Appellant had zich ziekgemeld vanwege overgevoeligheid voor chemische stoffen en ontving sinds oktober 2016 een ZW-uitkering. Het Uwv concludeerde na medisch onderzoek dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van de uitkering. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat hij niet in staat was om zijn werk te verrichten. De rechtbank Limburg had eerder in 2018 geoordeeld dat het Uwv een nieuw besluit moest nemen, omdat het medisch onderzoek onzorgvuldig was geweest. Na dit nieuwe besluit, dat het Uwv in 2018 nam, bleef de rechtbank van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen medische noodzaak was voor het dragen van beschermende middelen. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellant geschikt was voor zijn eigen werk en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

19.3089 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 5 juni 2019, 18/3135 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 november 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C.H.J. Voncken-Crijns hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 29 september 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Voncken-Crijns. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als service technicus heating, ventilation, airconditioning voor 40 uur per week. Op 5 juli 2016 heeft hij zich vanuit een situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving ziekgemeld wegens overgevoeligheid voor chemische stoffen. Appellant draagt een volgelaatsmasker, vloeistof en dampdichte handschoenen en een beschermingspak om blootstelling aan deze stoffen te vermijden. Het Uwv heeft appellant met ingang van 4 oktober 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Een voor het Uwv werkzame arts heeft appellant op 22 augustus 2016 op het spreekuur gezien en kennis genomen van informatie van de behandelend dermatoloog dr. M.M.H.M. Meinardi. De arts heeft aanleiding gezien voor een expertise onderzoek door longarts J.M. Rooijackers van het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen (NKAL). In zijn rapport van 12 december 2016 heeft Rooijackers vastgesteld dat bij appellant sprake is van uitgebreide klachten en klinische verschijnselen, met contact allergische reactie op vele stoffen bij de dermatoloog, maar zonder bekend pathofysiologisch mechanisme die de beschreven klachten en klinische verschijnselen kan verklaren. Rooijackers heeft geen (erkende) classificerende diagnose kunnen vaststellen. Volgens Rooijackers is bij appellant sprake van een atopie zonder allergische klachten, adipositas en is geen sprake van een manifest astma. Rooijackers stelt verder dat adembescherming niet zinvol of geïndiceerd is. Omdat er een evident verschil van inzicht is met Meinardi, die een gelaatsmasker en beschermingspak raadzaam acht, heeft Rooijackers geadviseerd om de casus voor te leggen aan dermatoloog professor T. Rustemeyer, werkzaam bij het VUmc. De voor het Uwv werkzame arts heeft – na een nader spreekuurcontact op 29 december 2016 – vastgesteld dat appellant met ingang van 2 januari 2017 geschikt is voor de laatst verrichte arbeid van service technicus heating, ventilation, airconditioning. Bij besluit van 29 december 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 2 januari 2017 geen recht heeft op een ZWuitkering, omdat hij geschikt is voor zijn eigen werk. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 6 februari 2017 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 december 2016 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 februari 2017 ten grondslag.
1.4.
Op 6 maart 2017 heeft appellant (op eigen initiatief) de polikliniek dermatologie van het VUmc bezocht waar hij is gezien door dermatoloog S.M. Franken, een collega van Rustemeyer.
1.5.
Bij uitspraak van 16 juli 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:6793, heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 6 februari 2017 gegrond verklaard en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit dient te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is geweest, omdat het Uwv geen gehoor heeft gegeven aan het advies van Rooijackers om de casus voor te leggen aan Rustemeyer met de vraag of vanuit zijn vakgebied, dermatologie, voor appellant een indicatie bestaat om beschermende middelen te dragen. Dit klemt naar het oordeel van de rechtbank te meer, omdat appellant herhaaldelijk heeft aangegeven geen longproblemen te hebben maar een allergie patiënt te zijn. Na de behandeling ter zitting is het Uwv door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om het rapport van Rooijackers alsnog aan Rustemeyer voor te leggen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens telefonisch contact opgenomen met Rustemeyer en heeft hierover in het rapport van 2 maart 2018 gerapporteerd. De rechtbank heeft dit onderzoek onvoldoende inzichtelijk geacht. Het Uwv had zich naar het oordeel van de rechtbank schriftelijk tot Rustemeyer moeten richten met het verzoek om het dossier te bestuderen en hierover (schriftelijk) te rapporteren. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Partijen hebben berust in de uitspraak van de rechtbank.
1.6.
In het kader van het nieuw te nemen besluit op het bezwaar van appellant, heeft Rustemeyer op verzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 20 november 2018 schriftelijk gerapporteerd, waarbij ook de schriftelijke vastlegging van het polikliniekbezoek van appellant op 6 maart 2017 is betrokken. Rustemeyer heeft te kennen gegeven dat gezien de anamnestische luxatie van subjectief ervaren klachten door aerogene blootstelling aan diverse irritatieve prikkels een prikkelarme werk- en leefomgeving geadviseerd wordt. Rustemeyer heeft verder gerapporteerd dat hij onvoldoende kan beoordelen in hoeverre en met welke maatregelen dit gerealiseerd kan worden. Deze expertise ligt op het vakgebied van longartsen, bedrijfsartsen en arbeidshygiënisten. Op de vraag of er voor appellant op het gebied van dermatologie medische redenen zijn om tijdens het uitvoeren van werkzaamheden beschermende middelen te dragen, heeft Rustemeyer geantwoord dat de effectiviteit onvoldoende onderbouwd of bewezen is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 28 november 2018 uiteengezet dat deze informatie geen aanleiding geeft om het standpunt te wijzigen dat appellant geschikt is voor de maatgevende arbeid. Daartoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat appellant serieuze klachten ervaart, maar dat deze klachten niet geobjectiveerd kunnen worden. Verder is er sprake van een volstrekt normale longfunctie en zijn er geen afwijkingen ten aanzien van de ogen, neus en huid, zodat geconcludeerd moet worden dat appellant zijn werk zonder gevaar voor zijn gezondheid kan verrichten. Bij besluit van 29 november 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek berust. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft alsnog (schriftelijk) medische informatie opgevraagd bij Rustemeyer en heeft die informatie kenbaar bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft overwogen dat het rapport van Rustemeyer geen aanknopingspunten biedt voor de door appellant gestelde noodzaak om beschermende middelen te dragen. Uit het rapport blijkt evenmin dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de klachten van appellant. Naar aanleiding van de opmerking van Rustemeyer dat de expertise ten aanzien van de mogelijke maatregelen om een prikkelarme werk- en leefomgeving te realiseren op het vakgebied van longartsen, bedrijfsartsen en arbeid hygiënisten ligt, heeft de rechtbank overwogen dat de longarts Rooijckers geen indicatie heeft gezien voor adembescherming. Appellant heeft geen informatie ingebracht waaruit blijkt van een medische noodzaak of een aanwijzing van een arts om een volgelaatsmasker te dragen. De door appellant ingezonden informatie van Meinardi is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend. Meinardi beschrijft dat appellant een contactallergie heeft en dat hij het van belang acht dat appellant stoffen vermijdt, waarbij de mogelijke bescherming van de luchtwegen wordt genoemd, maar laat na de medische noodzaak daartoe te onderbouwen. Het Uwv heeft naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden vastgesteld dat appellant met ingang van 2 februari (lees: januari) 2017 geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat hij geschikt is voor zijn eigen werk.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onvoldoende zorgvuldig is geweest, omdat verzekeringsarts bezwaar en beroep R.J. Kox geen eigen onderzoek heeft verricht en voortborduurt op het onderzoek dat door de rechtbank als onzorgvuldig is aangemerkt. Appellant heeft verder aangevoerd dat het Uwv zijn belastbaarheid onjuist heeft vastgesteld. Appellant kan zich niet kan vinden in de visie van Rustemeyer. Hij heeft daartoe aangevoerd dat bij hem geen sprake is van longklachten maar van een allergie. Appellant reageert op chemische verbindingen die via zijn luchtwegen in de bloedbaan terechtkomen. Om dit te voorkomen moet appellant buitenshuis een gelaatsmasker dragen. Appellant acht zich niet in staat zijn eigen werk te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd zorgvuldig is geweest. In de hiervoor onder 1.5 vermelde uitspraak van 16 juli 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is geweest, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kon volstaan met telefonisch overleg met Rustemeyer, maar om een schriftelijk reactie op het rapport van Rooijackers had moeten verzoeken. De rechtbank heeft niet overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook gehouden was om appellant nogmaals te onderzoeken. Verzekeringsarts bezwaar en beroep Kox heeft het schriftelijke verslag van Rustemeyer, alsmede de in het dossier beschikbare onderzoeksgegevens van onder meer Meinardi, Rooijackers en longarts De Vries, op een kenbare wijze betrokken bij de beoordeling en heeft zich kennelijk voldoende ingelicht geacht.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat niet is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld heeft gehad van de belastbaarheid van appellant en dat niet gebleken is dat voor appellant een medische noodzaak bestaat om een volgelaatsmasker en beschermende middelen te dragen. De aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 28 november 2018 inzichtelijk heeft gemotiveerd dat uitgaande van de conclusies van Rustemeyer, die vastgesteld heeft dat op dermatologisch gebied de effectiviteit voor het dragen van beschermende middelen onvoldoende is komen vast te staan, en de conclusies van Rooijackers, die een volstrekt normale longfunctie heeft vastgesteld bij appellant en geen afwijkingen heeft gezien ten aanzien van ogen, neus en huid, geconcludeerd moet worden dat niet gebleken is dat voor appellant een medische noodzaak bestaat voor het gebruik van een volgelaatsmasker en beschermende middelen. De Raad ziet geen aanleiding het op verzoek van het Uwv door Rooijackers uitgebrachte expertiserapport niet te volgen. De subjectieve klachten van appellant vormen een onvoldoende grondslag voor structurele beperkingen en het aannemen van ongeschiktheid voor de maatgevende arbeid. In de medische informatie van Meinardi wordt geen objectief medische onderbouwing gegeven voor het gebruik van een volgelaatsmasker en beschermende middelen. Het Uwv heeft op goede gronden vastgesteld dat appellant met ingang van 2 januari 2017 geen recht heeft op een ZW-uitkering, omdat hij geschikt is voor de maatgevende arbeid van service technicus heating, ventilation, airconditioning. Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van de medische beoordelingen, wordt het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding is bij deze uitkomst geen plaats.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) J.J.C. Vorias