ECLI:NL:CRVB:2021:2769

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
18/6595 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering na beoordeling van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die eerder ziekengeld ontving op basis van de Ziektewet, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de medische informatie die door de verzekeringsartsen was verstrekt, voldoende was om te concluderen dat appellante geschikt was voor de geselecteerde functies. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellante correct hadden ingeschat en dat er geen noodzaak was voor het inschakelen van een onafhankelijk deskundige. De argumenten van appellante, waaronder de noodzaak voor een urenbeperking en de ernst van haar psychische klachten, werden niet overtuigend bevonden. De Raad concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor WIA-uitkeringen en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien, en heeft de afwijzing van de WIA-aanvraag door het Uwv bevestigd.

Uitspraak

18.6595 WIA

Datum uitspraak: 10 november 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 oktober 2018, 18/2111 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Ergec, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Namens appellante is verschenen, mr. Ergec. Het Uwv heeft zich, door middel van videobellen, laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als medewerker huishoudelijke hulp bij twee werkgevers voor 15 uur en 4 uur per week. Op 14 oktober 2015 is zij voor het werk van 15 uur per week uitgevallen vanwege psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). In het kader van de Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv onvoldoende passende functies kunnen duiden, omdat voor appellante een urenbeperking van 20 uur per week is aangenomen vanwege een door haar te volgen medische behandeling.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
13 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Zij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 22 september 2017 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 11 oktober 2017 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 8 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Volgens de rechtbank heeft het Uwv geen aanleiding hoeven te zien, naast de door appellante in bezwaar overgelegde gegevens, nadere informatie op te vragen bij Indigo en niet is gebleken dat daardoor belangrijke informatie is gemist. De ophoging van de begeleiding door Indigo van ‘middel’ naar ‘intensief’ was bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep bekend en dateert van na de datum in geding. Ook heeft de door appellante ingebrachte informatie geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid. Daarom heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige in te schakelen zoals door appellante was verzocht. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv in de FML voldoende beperkingen heeft aangenomen voor de door de behandelende sector vermelde psychische klachten. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geoordeeld dat in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden en dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk heeft gemotiveerd dat uitgaande van de vastgestelde beperkingen appellante geschikt is te achten voor de geselecteerde functies.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij op het gebied van sociaal en persoonlijk functioneren ernstiger beperkt is en de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie bij Indigo had moeten opvragen temeer nu de begeleiding van appellante is opgehoogd van ‘middel’ tot ‘intensief’. Volgens appellante moet voor haar ook een urenbeperking gelden, omdat zij tot op heden onder behandeling staat. Bij de EZWb is die urenbeperking wel aangenomen. Zij heeft verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige. Appellante is, gelet op haar psychische problematiek, van mening dat zij niet aan het arbeidsproces kan deelnemen en slechts op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden voor zeer korte duur kan verrichten. Volgens appellante heeft de rechtbank daarom ten onrechte de geselecteerde functies geschikt bevonden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep volstaan met een herhaling van hetgeen zij bij de rechtbank tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd. De Raad ziet in hetgeen door appellante naar voren is gebracht geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan.
4.2.
De aanwezige medische informatie geeft – zoals de rechtbank terecht oordeelde – geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Niet is gebleken dat de verzekeringsartsen de ernst van de psychische problematiek van appellante op de datum in geding onjuist hebben ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 1 maart 2018 overwogen dat niet wordt miskend dat er bij appellante sprake is van sociaal-maatschappelijke zorgen en van een moeilijke privé-situatie. Vanuit de bestaande ziektebeelden zijn in de FML voor appellante beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en werktijden, die uitgaan van en rekening houden met haar medische situatie. De arbeidsduurbeperking die eerder in het kader van de EZWb werd aangenomen hield verband met de deeltijdtherapie die appellante ging volgen. Op 11 oktober 2017 volgde appellante deze therapie niet meer, zodat een urenbeperking om die reden niet langer aan de orde was. Anders dan appellante stelt is de noodzaak voor een urenbeperking niet af te leiden uit het door Indigo opgestelde behandelplan. Daaruit blijkt slechts dat de intensivering van de begeleiding van ‘middel’ naar ‘intensief’ verband hield met de complexiteit van de situatie en het gegeven dat appellante zelf niet goed informatie kon aandragen. Dat met de ingezette behandeling een zodanig tijdsbeslag zou zijn gemoeid dat hierdoor een verminderde beschikbaarheid moet worden aangenomen dan wel een urenbeperking uit energetisch of preventief oogpunt noodzakelijk was, is niet gebleken. De voorhanden medische stukken bieden ook voor het overige geen steun voor het standpunt van appellante dat haar belastbaarheid is onderschat.
4.3.
Nu er geen aanleiding is om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv, is er geen reden tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
4.4.
De rechtbank heeft eveneens terecht geoordeeld dan het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van J.J.C. Vorias als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2021.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) J.J.C. Vorias