ECLI:NL:CRVB:2021:2752
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand wegens onduidelijke woon- en leefsituatie en schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft appellant op 7 september 2018 bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Tilburg heeft hem voorschotten toegekend, maar na een huisbezoek op 30 oktober 2018, waarbij tegenstrijdige verklaringen van appellant werden aangetroffen, heeft het college de aanvraag om bijstand afgewezen. Appellant verklaarde tijdens het verhoor dat hij alleen woonde, maar tijdens het huisbezoek werden er vrouwenspullen aangetroffen, wat duidde op de aanwezigheid van een vrouw in zijn woning. Het college concludeerde dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende duidelijkheid had gegeven over zijn woon- en leefsituatie en dat de bewijslast voor het aantonen van zijn recht op bijstand bij hem lag. De Raad concludeerde dat de omstandigheden van de nieuwe aanvraag wezenlijk verschilden van die van de aanvraag van 7 september 2018, en dat de terugvordering van de voorschotten geen aparte bespreking behoeft. De uitspraak werd gedaan door K.M.P. Jacobs, in tegenwoordigheid van J.E. Mink als griffier.