ECLI:NL:CRVB:2021:2734

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
20/1858 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens laattijdige aanvraag en onvoldoende medische gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellante, geboren in 1993. De aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen op 3 juli 2018, omdat er onvoldoende medische gegevens beschikbaar waren om de arbeidsongeschiktheid van appellante op de dag dat zij achttien jaar werd te beoordelen. Appellante had PTSS, vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen, maar verliet boos het spreekuur van de verzekeringsarts, waardoor er geen volledige medische beoordeling kon plaatsvinden.

Tijdens de bezwaarprocedure heeft appellante aanvullende documenten ingediend, maar het Uwv bleef bij zijn standpunt dat de aanvraag laattijdig was en dat de medische situatie van appellante niet goed kon worden vastgesteld. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de bewijslast bij appellante ligt en dat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker vast te stellen is. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de aanvraag had afgewezen, omdat er onvoldoende gegevens waren om de medische toestand van appellante op de relevante datum te beoordelen.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aanvragen en de noodzaak voor aanvragers om voldoende medische informatie te verstrekken, vooral in gevallen van complexe problematiek. De Raad heeft geen aanwijzingen gevonden dat de verzekeringsartsen onzorgvuldig hebben gehandeld of tot een onjuiste conclusie zijn gekomen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

20 1858 WAJONG

Datum uitspraak: 27 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 april 2020, 19/1273 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. R. Haze zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2021. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Haze. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1993, heeft een door het Uwv op 24 april 2018 ontvangen aanvraag om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) gedaan. Appellante heeft bij haar aanvraag vermeld dat zij PTSS, vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen heeft.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag is appellante op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv geweest. Appellante heeft na enkele minuten boos het spreekuur verlaten. Het gesprek heeft verder plaatsgevonden met de moeder van appellante, die onder meer vertelde dat appellante in het verleden traumatische ervaringen heeft opgelopen, in verschillende instellingen opgenomen is geweest en dat zij niet behandeld wil worden. De verzekeringsarts heeft na het spreekuur per brief informatie opgevraagd bij de huisarts van appellante. De huisarts heeft enkel vermeld dat appellante fors is beschadigd in haar jeugd, wat haar leven tekent en haar gedrag heeft bepaald. De verzekeringsarts heeft in een rapport van 26 juni 2018 geconcludeerd dat de ontvangen gegevens van de huisarts summier zijn, dat de gegevens tijdens het spreekuur niet compleet zijn en dat zij daarom over onvoldoende gegevens beschikt om tot een zorgvuldige beoordeling te komen.
1.3.
Bij besluit van 3 juli 2018 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat een beoordeling niet mogelijk is nu het Uwv over onvoldoende gegevens beschikt.
1.4.
In de bezwaarprocedure tegen dit besluit heeft appellante nadere stukken ingebracht,
onder meer een onderzoeksverslag van een GZ-psycholoog van de Bavo RNO Groep van 30 maart 2005, voortgangsrapportages in het kader van een gesloten behandeling in de Justitiële Jeugdinrichting De Heuvelrug van juni/juli 2006, een brief van de reclassering van 26 januari 2018, een plan van aanpak in verband met een vermoedelijke cannabisverslaving van Cascade International van 2 juni 2008 en een brief van haar huisarts van 14 augustus 2018 ingestuurd.
1.5.
Appellante was niet aanwezig op de hoorzitting, wel haar moeder en haar toenmalige gemachtigde, en daarbij is aan hen gezegd dat het van belang is om medische gegevens die betrekking hebben op de periode van 2010 tot 2016 in te brengen. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in een rapport van 29 januari 2019 vermeld het dossier geen nieuwe medische feiten bevat die betrekking hebben op de datum waarop appellante achttien jaar oud is geworden en dat met de op dat moment voorhanden zijnde gegevens de mogelijkheden van appellante ten tijde van de dag dat zij achttien jaar werd niet kunnen worden vastgesteld.
1.6.
Het Uwv heeft bij besluit van 31 januari 2019 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 juli 2018, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daarbij vermeld dat de aanvraag van appellante een laattijdige aanvraag is, omdat zij acht jaar na haar zeventiende verjaardag een aanvraag heeft ingediend. Hierdoor is haar arbeidsongeschiktheid op haar achttiende verjaardag moeilijk vast te stellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de bewijslast bij een laattijdige aanvraag volgens vaste rechtspraak (onder verwijzing naar de uitspraken van de Raad van 24 december 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO9240 en 27 mei 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ6477) bij de aanvrager ligt, omdat het medisch beeld met het verstrijken van de tijd steeds moeilijker vast te stellen is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsartsen dat er onvoldoende informatie ter beschikking is om de medische toestand van appellante op de dag dat zij achttien jaar werd te beoordelen. In de rapporten van de verzekeringsarts van 30 mei 2018 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 januari 2019 is uiteengezet dat de tot dan toe beschikbare medische gegevens onvoldoende zijn om de medische situatie en arbeidsgeschiktheid van appellante te kunnen herleiden naar de situatie rond de dag dat zij achttien jaar werd. Appellante heeft in beroep ook geen concrete en verifieerbare informatie ingebracht die betrekking heeft op de periode rond haar achttiende verjaardag.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij bij haar aanvraag en in de bezwaarprocedure verklaringen heeft ingebracht van professionals van voor en na de dag dat zij achttien jaar werd. Volgens haar kan daarom niet worden gesteld dat het beeld incompleet is wat betreft een medische situatie. Appellante heeft gewezen op de in beroep overgelegde verklaring van een psycholoog van 20 april 2015, met wie zij toen wekelijks een gesprek had, de verwijzing door de huisarts op 14 februari 2014 voor een persoonlijkheidsonderzoek en de brief van de huisarts van 14 augustus 2018, waarin is vermeld dat appellante bekend is bij meerdere instanties met ernstige gedragsstoornissen, dat verschillende behandelingen niet hebben geholpen, dat haar afwijzende houding, gevoegd door veel teleurstellende ervaringen (PTSS) geen garantie geeft voor genezing of verbetering en dat hij appellante niet in staat acht tot werken. Het Uwv en de rechtbank zijn hier ten onrechte niet op ingegaan. Appellante heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Het is onjuist dat een zorgvuldige beoordeling niet mogelijk zou zijn omdat de ontvangen informatie te summier zou zijn. Niet in geschil is dat er sprake is van complexe problematiek. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport ten onrechte als vraagstelling geformuleerd of er in de bezwaarfase nieuwe medisch objectiveerbare feiten aan het dossier waren toegevoegd op grond waarvan een ander standpunt zou moeten worden ingenomen dan zoals ingenomen was door de primaire verzekeringsarts. Het onderzoek moet gericht zijn op de vraag of er sprake is van recht op een Wajong-uitkering en of de primaire verzekeringsarts tot de juiste conclusie is gekomen. Ook hier is de rechtbank ten onrechte aan voorbijgegaan.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen en zich op het standpunt gesteld dat het door het vroegtijdig afgebroken spreekuur van de verzekeringsarts en het ontbreken van medische gegevens over de periode rond de dag dat appellante achttien jaar is geworden het niet mogelijk was om haar arbeidsvermogen op de dag dat zij achttien jaar is geworden te beoordelen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv over voldoende gegevens beschikt om te kunnen beoordelen of appellante op de dag dat zij achttien jaar is geworden arbeidsvermogen heeft.
4.3.
De aanvraag van appellante is een zogenoemde laattijdige aanvraag. Op de dag van de ontvangst van de aanvraag om een Wajong-uitkering waren al bijna zeven jaren verstreken na de dag dat appellante achttien jaar was geworden. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het risico dat de medische situatie van appellante rond de dag dat zij achttien jaar werd, te weten op [geboortedatum] 2011, niet goed kan worden vastgesteld voor risico van appellante komt.
4.4.
De rechtbank heeft ook op goede gronden geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsartsen dat onvoldoende informatie aanwezig is om de medische toestand van appellante te beoordelen. De Raad onderschrijft de overwegingen in de aangevallen uitspraak. Er zijn geen aanwijzingen voor het oordeel dat de verzekeringsartsen van het Uwv onzorgvuldig onderzoek hebben verricht en tot een onjuiste conclusie zijn gekomen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 januari 2019 volgt dat deze arts alle aanwezige informatie betrokken heeft bij de beoordeling of de conclusie van de verzekeringsarts juist was. De informatie die in het dossier aanwezig is, geeft geen goed beeld van de situatie van appellante op de dag rond haar achttiende verjaardag, en vooral geen beeld van de eventuele beperkingen in de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. De meest recente informatie van vóór de dag waarop appellante achttien jaar oud werd, is de informatie van Cascade International uit 2008, die gericht is op verslavingsbehandeling en waarin wordt geadviseerd tot een langdurig programma omdat appellante, toen vijftien jaar oud, symptomen liet zien die zich mogelijk kunnen ontwikkelen in een persoonlijkheidsstoornis. Informatie over het effect van deze behandeling en het beloop tot de dag dat zij achttien jaar werd ontbreekt echter. Het eerst volgende medische stuk is de verwijzing van de huisarts uit 2014 voor een persoonlijkheidsonderzoek. Appellante was toen inmiddels twintig jaar. Een rapport van dit persoonlijkheidsonderzoek is niet ingebracht. Ook de brief van de huisarts van 14 augustus 2018 is weinig concreet wat betreft het verleden en geeft geen informatie over de periode rond de dag waarop appellant achttien jaar werd. In hoger beroep heeft appellante geen nadere medische informatie ingediend. Geconcludeerd wordt dat het Uwv terecht de aanvraag van appellante heeft afgewezen, omdat de aanvraag niet kon worden beoordeeld.
4.5.
De overwegingen in 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2021.
(getekend) M.E. Fortuin
(getekend) D.S. Barthel