Uitspraak
21.236 WIA, 21/237 WIA
OVERWEGINGEN
WIA-uitkering terecht is beëindigd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zich op 19 juni 2014 ziek meldde, had een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangen. Echter, per 18 juni 2018 heeft het Uwv de WIA-uitkering beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij verzocht opnieuw om een WIA-uitkering per 9 juli 2018, maar ook dit verzoek werd afgewezen.
De rechtbank heeft in de eerdere uitspraken geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende onderbouwd hebben waarom de door appellant voorgestelde beperkingen niet gevolgd werden. Appellant heeft in hoger beroep nieuwe rapporten ingediend waarin hij stelt dat zijn beperkingen niet correct zijn ingeschat. De Raad heeft deze rapporten beoordeeld, maar oordeelt dat er geen nieuwe gegevens zijn die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen kunnen weerleggen.
De Raad bevestigt dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 18 juni 2018 terecht was en dat appellant per 9 juli 2018 geen recht had op een WIA-uitkering. Het verzoek van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen werd afgewezen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling door het Uwv. De hoger beroepen zijn dan ook ongegrond verklaard en de eerdere uitspraken zijn bevestigd.