ECLI:NL:CRVB:2021:2704

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
21/181 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische geschiktheid en belastbaarheid van appellant in het kader van de Ziektewet na een auto-ongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich ziek had gemeld na een auto-ongeval, was in geschil over de medische beoordeling van zijn belastbaarheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had geoordeeld dat de medische beoordeling voldoende zorgvuldig was verricht en dat de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum, 16 april 2019, juist was ingeschat. Appellant stelde dat er ten onrechte geen beperkingen ten aanzien van zijn psychische belastbaarheid waren opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de verzekeringsarts niet bevoegd was om cognitieve problemen vast te stellen.

De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het tot de competentie van een verzekeringsarts behoort om (cognitieve) problemen en andere beperkingen te achterhalen. De Raad concludeerde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de whiplashklachten van appellant en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies in twijfel trokken. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van verzekeringsartsen in het vaststellen van de belastbaarheid van verzekerden na ziekte. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een nader onderzoek door een deskundige, aangezien er geen twijfel bestond over de juistheid van het medisch oordeel.

Uitspraak

21.181 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
8 december 2020, 20/330 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 oktober 2021
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft appellant de gronden aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich via beeldbellen laten vertegenwoordigen door M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als operator. Op 16 maart 2018 heeft hij zich ziek gemeld met klachten als gevolg van een auto-ongeval. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 25 februari 2019 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 6 maart 2019. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 96,28% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 15 maart 2019 vastgesteld dat appellant met ingang van 16 april 2019 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het Uwv heeft bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
16 december 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, gelet op het feit dat de verzekeringsartsen appellant hebben onderzocht en beschikbare medische informatie in de beoordeling hebben betrokken, voldoende zorgvuldig is. Dat het protocol Whiplash Associated Disorders niet expliciet is genoemd, maakt niet dat de uitkomst van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist moet worden gehouden nu de vaststelling van de beperkingen telkens een op de betreffende persoon toegesneden individuele verzekeringsgeneeskundige beoordeling vergt. Het was bij het Uwv bekend dat appellant diverse klachten heeft als gevolg van een whiplash en de rechtbank heeft geen reden aan te nemen dat de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen zijn onderschat. Appellants stelling dat het niet aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep is om cognitieve problemen vast te stellen, omdat deze daartoe niet bevoegd of opgeleid zou zijn, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Het behoort naar het oordeel van de rechtbank juist tot de competentie van een verzekeringsarts om – ook cognitieve – problemen en beperkingen te achterhalen bij een verzekerde. De rechtbank is verder van oordeel dat de arbeidsdeskundigen duidelijk en inzichtelijk hebben gemotiveerd dat de werkzaamheden in de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat dat er ten onrechte geen beperkingen ten aanzien van de psychische belastbaarheid zijn opgenomen in de FML. Appellant kampt met een hoog spanningsniveau, met daarbij last van piekeren, somberheid, vergeetachtigheid en PTSS-gerelateerde klachten. Vanwege deze psychische klachten en vermoeidheidsklachten als gevolg van slaapproblemen, had het Uwv een urenbeperking moeten stellen. Appellant heeft zijn standpunt dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder enig onderzoek heeft vastgesteld dat er geen cognitieve beperkingen kunnen worden vastgesteld, herhaald en stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een verzekeringsarts tijdens een kort gesprek in staat is om cognitieve problemen te achterhalen van een verzekerde. Gelet op de in bezwaar en beroep ingebrachte medische informatie, is appellant van mening dat er aanleiding is om een onafhankelijk verzekeringsarts als deskundige te benoemen. Appellant handhaaft zijn stelling dat hij niet in staat is de voorbeeldfuncties te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de medische beoordeling voldoende zorgvuldig is verricht en dat de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum,
16 april 2019, juist is ingeschat. Het Uwv heeft het bestreden besluit kunnen baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen omdat daarin de bevindingen bij eigen lichamelijk en psychisch onderzoek zijn vermeld en de informatie van de behandelend sector op kenbare wijze bij de beoordeling is betrokken. De verzekeringsartsen waren op de hoogte van de whiplashklachten als gevolg van het auto-ongeval en hebben hiermee rekening gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid. De medische stukken bevatten verder onvoldoende grondslag dat vanwege psychische klachten en vermoeidheidsklachten een urenbeperking had moeten worden aangenomen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het tot de competentie van een verzekeringsarts hoort
om (cognitieve) problemen en andere beperkingen te achterhalen bij een verzekerde wordt onderschreven. Daaraan wordt toegevoegd dat zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep een uitvoerig onderzoek van de psyche hebben beschreven, zodat niet gezegd kan worden dat het standpunt van de verzekeringsartsen slechts gebaseerd is op een kort gesprek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er daarnaast op gewezen dat ook de informatie van behandelaars geen aanwijzingen bevatten voor cognitieve problematiek.
4.4.
Dat er in de FML ten aanzien van de psychische belastbaarheid geen beperkingen zijn aangenomen, betekent niet dat de psychische problematiek geheel buiten beeld is gebleven zoals appellant stelt. De verzekeringsarts heeft nachtdiensten en onregelmatige diensten voorlopig ontraden om een normaal dagritme te kunnen aanleren. De verzekeringsarts heeft verder beschreven dat appellant ontzien dient te worden qua sterke tijdsdruk en een dwingend hoge tempobelasting en dat hij niet teveel blootgesteld mag worden aan conflicterende functie-eisen (tempo versus zorgvuldigheid en veiligheid), conflicthantering en grote verantwoordelijkheden. Deze beschrijving van de mogelijkheden van appellant is door de arbeidsdeskundige betrokken bij de selectie van de voorbeeldfuncties in die zin dat deze belasting zich in de geselecteerde functies niet voordoet. Dat de behandelend psycholoog van appellant op 27 mei 2019 aan de huisarts heeft laten weten dat zij denkt aan flinke depressieve klachten bij appellant levert geen aanknopingspunten op voor twijfel aan de beoordeling door het Uwv. Uit de overgelegde medische stukken blijkt ook niet dat bij appellant uiteindelijk ernstiger psychische klachten zijn vastgesteld dan waar de verzekeringsartsen van zijn uitgegaan.
4.5.
Appellant heeft zijn standpunt in hoger beroep niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens. Aanknopingspunten om de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken zijn niet aanwezig. Nu er geen twijfel bestaat over de juistheid van het medisch oordeel, is er geen aanleiding voor een nader onderzoek door een deskundige. Het verzoek van appellant om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen wordt daarom afgewezen.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2021.
(getekend) W.J.A.M van Brussel
(getekend) L.R. Kokhuis