ECLI:NL:CRVB:2021:2701
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor arbeid na beëindiging van Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en nekklachten en psychische klachten, had een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uwv had zijn uitkering beëindigd op basis van een beoordeling die aangaf dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij door zijn klachten meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. In hoger beroep herhaalde hij zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de stelling van appellant onderbouwden. De FML van 10 juli 2019 werd als juist beschouwd en de Raad oordeelde dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.