ECLI:NL:CRVB:2021:2701

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
20/1751 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor arbeid na beëindiging van Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich ziek had gemeld met rug- en nekklachten en psychische klachten, had een Ziektewet-uitkering ontvangen. Het Uwv had zijn uitkering beëindigd op basis van een beoordeling die aangaf dat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat hij door zijn klachten meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. In hoger beroep herhaalde hij zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de stelling van appellant onderbouwden. De FML van 10 juli 2019 werd als juist beschouwd en de Raad oordeelde dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen medisch geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep werd verworpen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

20 1751 ZW

Datum uitspraak: 29 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 april 2020, 19/4147 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 september 2021 door middel van beeldbellen. Namens appellant is mr. El Idrissi verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als magazijnmedewerker voor gemiddeld 47,91 uur per week bij [B.V.] Op 6 juni 2017 heeft appellant zich ziek gemeld met rug- en nekklachten en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 15 juni 2017 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 november 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 82,41% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 20 december 2018 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 21 januari 2019 beëindigd, omdat appellant meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 juli 2019, een FML van 10 juli 2019 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 juli 2019 ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen reden is om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, voor onjuist te houden. Voldoende is toegelicht waarom appellant op de datum in geding niet voldoet aan de uitzonderingssituatie dat geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden. Ook is voldoende toegelicht dat er geen verdergaande beperkingen zijn dan vastgelegd in de FML van 10 juli 2019 en dat de toegenomen beperkingen die passen bij de ziekte van Bechterew op de datum in geding nog niet aan de orde waren. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft toegelicht waarom appellant, indachtig de FML, geschikt is voor de geduide functies. Het Uwv heeft daarom terecht bepaald dat appellant met ingang van 21 januari 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij wegens zijn fysieke en psychische klachten niet in staat is om meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Door de ziekte van Bechterew en door slaapproblemen en depressieve klachten is appellant in alle rubrieken van de FML meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Volgens appellant is hij niet in staat aan het arbeidsproces deel te nemen. Hij heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden die in beroep zijn ingebracht. De rechtbank heeft die gronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen worden volledig onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe (medische) gegevens ingebracht die zijn stelling onderbouwen dat hij op de datum in geding al meer beperkt was als gevolg van de ziekte van Bechterew en als gevolg van zijn psychische klachten, dan door het Uwv is aangenomen.
4.3.
Nu er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv, wordt ook geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 10 juli 2019, wordt de rechtbank ook gevolgd in het oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) V.M. Candelaria