ECLI:NL:CRVB:2021:2698
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van IVA-uitkering versus WGA-uitkering bij arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan appellante, die eerder een WGA-uitkering ontving. Appellante, die sinds 2007 arbeidsongeschikt is door buik- en rugklachten, heeft in 2015 een aanvraag ingediend voor een IVA-uitkering. Het Uwv heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet duurzaam zou zijn. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing niet-ontvankelijk verklaard, wat appellante heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
De Centrale Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen geschil bestaat over de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante per 1 januari 2015, maar dat de vraag is of deze arbeidsongeschiktheid ook duurzaam was. De Raad heeft de definitie van 'duurzaam' uit de Wet WIA in aanmerking genomen en geconcludeerd dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de arbeidsongeschiktheid van appellante op de relevante datum niet duurzaam was. De Raad heeft daarbij verwezen naar medische rapporten en de inschatting van herstelkansen door de verzekeringsarts.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellante geen recht heeft op een IVA-uitkering, omdat haar beperkingen niet duurzaam zijn. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en heeft de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten bevestigd. Er zijn geen proceskosten toegewezen.