ECLI:NL:CRVB:2021:269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
19/4254 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget en ondersteuning bij sociaal functioneren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen een besluit van ROGplus ongegrond werd verklaard. Appellant, die lijdt aan Asperger, ADHD en een lees/schrijfstoornis, had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) ter ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren. ROGplus had een pgb verstrekt voor de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019, maar appellant was van mening dat het bedrag niet voldoende was om de reiskosten van zijn moeder, die hem ondersteunt, te dekken. Hij stelde dat het pgb niet voldeed aan de eisen van de Wmo 2015, omdat het niet was verhoogd met de reiskosten van zijn moeder. Appellant deed ook een beroep op de hardheidsclausule, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat hij niet had aangetoond dat hij de ondersteuning niet kon inkopen met het verstrekte bedrag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met enige verbetering van gronden, en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 10 februari 2021.

Uitspraak

19.4254 WMO15

Datum uitspraak: 10 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2019, 19/10 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het gemeenschappelijk orgaan ROGplus Nieuwe Waterweg Noord (ROGplus)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.E. Bol, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om ROGplus te veroordelen tot vergoeding van schade.
ROGplus heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2020. Namens appellant is zijn moeder, [naam moeder], verschenen, bijgestaan door mr. Bol. ROGplus heeft zich laten vertegenwoordigen door I. de Vries‑Kromhout.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1994, is bekend met Asperger, ADHD en een lees/schrijfstoornis. Appellant woont zelfstandig in een appartement. Op 23 juli 2018 heeft appellant een aanvraag gedaan voor verlenging van de eerder op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) verstrekte maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren. Appellant heeft verzocht om verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) waarmee hij de ondersteuning bij zijn moeder kan inkopen en waaruit hij de door haar te maken reiskosten kan vergoeden.
1.2.
Bij besluit van 26 juli 2018 heeft ROGplus een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren verstrekt voor de periode van 1 september 2018 tot en met 31 augustus 2019, in de vorm van een pgb. Het pgb voor 2018 is € 1.946,03.
1.3.
Bij besluit van 27 november 2018 (bestreden besluit) heeft ROGplus het bezwaar tegen het besluit van 26 juli 2018 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Kort samengevat heeft hij aangevoerd dat geen sprake is van een maatwerkvoorziening aangezien het pgb niet verhoogd is met de reiskosten van zijn moeder, waardoor geen sprake is van een passende bijdrage. Voorts doet appellant een beroep op de hardheidsclausule. Appellant verzoekt ten slotte om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente over het ten onrechte niet met reiskosten verhoogde pgb.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 bepaalt dat, indien de cliënt dit wenst, het college hem een pgb verstrekt dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
4.2.
Gelet op artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 moet het pgb appellant in staat stellen om de verstrekte maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij sociaal en persoonlijk functioneren van derden te betrekken. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met het verstrekte bedrag deze ondersteuning niet kan inkopen. In de praktijk is gebleken dat appellant deze ondersteuning ook daadwerkelijk heeft ingekocht. De mogelijk nadelige financiële gevolgen die door zijn moeder, die de ondersteuning aan appellant verleent, worden ondervonden doordat haar reiskosten naar appellant door haar verhuizing zijn verhoogd, maken het voorgaande niet anders. Het beroep van appellant op de hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 22 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2018 (Verordening), slaagt evenmin, nu toepassing van de bepalingen in de Verordening niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard ten aanzien van appellant.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, zij het met enige verbetering van gronden, moet worden bevestigd. Er bestaat geen grond voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door L.M Tobé als voorzitter en D.S. de Vries en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) B.H.B. Verheul