ECLI:NL:CRVB:2021:2689

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
18/361 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van toegenomen beperkingen in het kader van de Wet WIA na eerdere afwijzing van uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv. Appellant, die eerder was afgewezen voor een WIA-uitkering, betwistte dat er geen toegenomen beperkingen waren ontstaan uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de eerdere beoordeling. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat er bij appellant met ingang van 10 november 2016 geen sprake was van toegenomen beperkingen. De Raad baseerde zich op medische rapporten die concludeerden dat de psychische problematiek van appellant niet als een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak kon worden aangemerkt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waren en dat er geen causaal verband was tussen de lichamelijke klachten en de psychische problemen van appellant. De Raad bevestigde deze oordelen en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.361 WIA

Datum uitspraak: 28 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 december 2017, 17/1785 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een stuk ingediend van GGZ Drenthe van 16 maart 2020.
In reactie op een vraag van de Raad, heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 maart 2021 ingediend.
Mr. S. de Jong heeft zich op 25 juni 2021 als gemachtigde gesteld en een reactie gegeven op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 maart 2021.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als schilder. Hij is op 13 september 2011 uitgevallen met nek-, schouder-, hand- en rugklachten. De aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is bij besluit van 25 juli 2013 afgewezen, omdat appellant per 8 september 2013 minder dan 35%, arbeidsongeschikt werd geacht. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat appellant vanwege een chronisch pijnsyndroom aan de rug beperkt is geacht voor dynamische handelingen en statische houdingen en dat de arbeidsdeskundige het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft vastgesteld op 20,67%. Bij besluit van 14 oktober 2013 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 juli 2013 ongegrond verklaard. In 2014 en 2015 heeft appellant aanvragen om een WIA-uitkering ingediend. Deze aanvragen zijn afgewezen, omdat het Uwv geen aanleiding zag om de belastbaarheid van appellant anders in te schatten.
1.2.
Naar aanleiding van de WIA-aanvraag van appellant van 28 oktober 2016 heeft een verzekeringsarts van het Uwv op 1 december 2016 een rapport uitgebracht. Deze arts heeft geconcludeerd dat bij de aanvraag melding is gemaakt van psychische problematiek. Omdat bij de beoordeling in 2013 alleen lichamelijke klachten zijn betrokken, is er volgens de verzekeringsarts geen sprake van toegenomen beperkingen voorkomend uit dezelfde ziekteoorzaak als waarop zijn arbeidsongeschiktheid in 2013 was gebaseerd (Amberaanspraken).
1.3.
Bij besluit van 6 december 2016 is vastgesteld dat appellant niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij andere gezondheidsklachten heeft dan die waarvoor hij eerder de wachttijd heeft doorlopen. In de beslissing op bezwaar van
25 april 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van
6 december 2016 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 april 2017 waarin is geconcludeerd dat de rug problematiek sinds 2013 niet wezenlijk is veranderd. De psychische problematiek is wel toegenomen onder invloed van problemen met opvoeding, relatie, financiën en cannabisgebruik. Het hebben van relatie- en financiële problemen is niet hetzelfde als het hebben van beperkingen. Er zijn geen aanknopingspunten om ook in het verleden al psychische beperkingen te formuleren.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen worden onderschreven. In een rapport van 20 juni 2017 heeft deze arts, in reactie op het beroep van appellant, te kennen gegeven dat er bij appellant altijd al veel psychosociale problemen speelden en dat hij hiermee heeft kunnen werken. Onder invloed van toenemende problemen en chronisch cannabisgebruik zijn in toenemende mate psychische klachten ontstaan. Het standpunt van appellant dat de psychische klachten voortkomen uit de pijnklachten in verband met de rugproblematiek volgt de rechtbank niet, omdat er geen aanknopingspunten zijn voor een causaal verband tussen de rugklachten en de psychische problemen. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om het standpunt van appellant dat er sprake is van toegenomen rugklachten te volgen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er in 2013 al sprake was van beperkingen op het psychische vlak, daarom wordt het standpunt dat er sprake is van een andere ziekteoorzaak betwist. Appellant stelt dat er sprake is van een causaal verband tussen de rugklachten en de psychische problemen. De pijnklachten aan de rug zijn de reden dat hij cannabis gebruikt en dit heeft zijn weerslag op zijn psychisch bevinden. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen om over het verband tussen de klachten uitsluitsel te geven.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat bij appellant met ingang van 10 november 2016 geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na 8 september 2013 in de zin van artikel 55 eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3348) dient buiten twijfel te staan dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak, wil het bepaalde in artikel 55 van de Wet WIA niet van toepassing zijn, waarbij de bewijslast in beginsel rust op degene die stelt dat er geen causaal verband is.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de conclusie van het Uwv dat op
10 november 2016 geen sprake is van toegenomen beperkingen, afdoende is onderbouwd. Het standpunt van appellant dat zijn rugklachten zijn toegenomen is niet onderbouwd met
medische informatie, het door appellant overgelegde medicijnenoverzicht heeft de rechtbank daarvoor terecht onvoldoende geacht.
4.4.
Met betrekking tot de hoger beroepsgrond van appellant dat er in 2013 al sprake was van beperkingen op het psychische vlak en dat daarom ten onrechte is geconcludeerd dat er sprake is van toegenomen beperkingen uit een andere ziekteoorzaak, is van belang dat appellant in 2011 is uitgevallen vanwege nek-, schouder-, hand- en rugklachten en dat toen al bekend was dat er sprake was van psychosociale problematiek. Hierover is gerapporteerd dat de persoonlijkheidsproblematiek al vanaf de adolescentie aan de orde is en dat appellant daarmee normaal heeft kunnen werken. Volgens het rapport van de verzekeringsarts van 9 juli 2013 heeft appellant pijn en stijfheid in handen, schouder en vooral in de lage rug gemeld. De verzekeringsarts vond geen aanwijzingen voor psychopathologie of ernstige persoonlijkheidsproblematiek. Het standpunt van appellant dat zijn lichamelijke klachten van invloed zijn op zijn psychische gesteldheid, omdat hij vanwege zijn lichamelijke klachten wel genoodzaakt is om cannabis te gebruiken en dit middelengebruik heeft geleid tot een toename van zijn psychische klachten, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 juni 2017 afdoende gemotiveerd dat er geen causaal verband is tussen de lichamelijke klachten en het psychisch functioneren van appellant.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 maart 2021 nader toegelicht dat uit de opgevraagde medische informatie van de huisarts geen aanwijzingen naar voren komen voor de aanwezigheid van beperkingen vanuit een psychische aandoening op 8 september 2013. Er was sprake van forse psychosociale problematiek, dit is echter geen ziekte of gebrek en daarmee geen reden voor beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren. |Er was evenmin behandeling vanuit een psychiatrische diagnose. Aangezien er voldoende informatie beschikbaar is en er geen twijfel is over het standpunt van het Uwv, is er geen reden om een onafhankelijk deskundige te raadplegen.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
M.C.G. van Dijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2021.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) M.C.G. van Dijk