ECLI:NL:CRVB:2021:2687

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
1 november 2021
Zaaknummer
19/5178 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW- en WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die eerder een WGA-uitkering ontving, had zich ziek gemeld en ontving een ZW-uitkering. Het Uwv beëindigde beide uitkeringen op basis van de conclusie dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant was het niet eens met deze besluiten en stelde dat hij, gezien zijn psychische klachten, niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd hadden aangetoond dat de geselecteerde functies geschikt waren voor appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat de beëindiging van de uitkeringen terecht was. De Raad concludeerde dat de medische beoordeling door het Uwv correct was en dat appellant niet in aanmerking kwam voor een hogere arbeidsongeschiktheidspercentage. De uitspraak bevestigt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van medische gegevens en arbeidsmogelijkheden bij het beoordelen van uitkeringsgeschiktheid.

Uitspraak

19 5178 ZW, 19/5179 WIA

Datum uitspraak: 28 oktober 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 11 december 2019, 18/2251 (aangevallen uitspraak 1) en van 11 december 2019, 18/2252 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.H.J.M. Harbers hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft – gedeeltelijk via videobellen – plaatsgevonden op 16 september 2021. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Harbers en R.B. van Vliet, arbeidsdeskundige. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als office manager bij [B.V. 1] voor 39 uur per week. Op 28 mei 2010 is hij voor dit werk uitgevallen wegens psychische klachten. Bij besluit van 23 april 2012 heeft het Uwv appellant met ingang van 25 mei 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeid (Wet WIA) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Deze uitkering is met ingang van 25 november 2013 omgezet in een WGAloonaanvullingsuitkering.
1.2.
Appellant is met ingang van 3 augustus 2016 gaan werken als magazijnmedewerker bij [B.V. 2] Op 8 februari 2017 heeft hij zich ziek gemeld. Bij besluit van 23 februari 2017 is appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 28 mei 2017 is het dienstverband van appellant geëindigd.
1.3.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 januari 2018. De verzekeringsarts heeft tegelijkertijd een WIA-herbeoordeling verricht en heeft in dit kader eveneens een FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige heeft voor de EZWb vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. De arbeidsdeskundige heeft voor de WIA-beoordeling ook vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op 30,34%. Het Uwv heeft bij besluit van 8 februari 2018 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 9 maart 2018 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Bij besluit van 20 februari 2018 heeft het Uwv de
WIA-uitkering van appellant met ingang van 21 april 2018 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Appellant heeft tegen beide besluiten bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant op de hoorzitting gezien. Deze arts heeft een aanvullende beperking aangenomen in de rubriek persoonlijk functioneren van appellant en op 19 juli 2018 voor beide beoordelingen een aangepaste (en identieke) FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat één van de in het kader van de
EZWb geselecteerde restfuncties komt te vervallen en dat één van de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde restfuncties komt te vervallen. Bij besluit van 10 augustus 2018 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 februari 2018 ongegrond verklaard. Bij besluit van eveneens 10 augustus 2018 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 februari 2018 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden zich richten tegen de arbeidskundige beoordeling. De beroepsgrond van appellant dat de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) niet geschikt is, slaagt volgens de rechtbank niet. Uit de functieomschrijving en signaleringen volgt niet dat in deze functie sprake is van een hoog handelingstempo. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd dat in deze functie niet hoeft te worden samengewerkt. Er wordt gewerkt aan een eigen werktafel in een ruime productiehal binnen een groep van drie tot zes collega’s, onder leiding van een groepsleider. Dit betekent dat er niet meer dan individueel en functioneel contact is met collega’s. Van afleiding is geen sprake. Daarbij kunnen collega’s ook geïnstrueerd worden over hoe te handelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ook voldoende heeft gemotiveerd dat in de functie van samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar (SBC-code 267050) niet hoeft te worden samengewerkt en er geen eisen worden gesteld aan het vasthouden van de aandacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat geen sprake is van de noodzaak van voortdurend toezicht en begeleiding. Appellant is in staat om zelfstandig een arbeidsprestatie te leveren, maar er worden wel specifieke eisen gesteld aan de werkomgeving en begeleiding. Daarbij heeft de aanwezigheid van de teamleider meer een preventief karakter. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de door appellant overgelegde rapporten van arbeidsdeskundige Van Vliet voldoende gemotiveerd heeft weerlegd en de geschiktheid van de geduide functies afdoende en begrijpelijk heeft gemotiveerd.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden zich richten tegen de arbeidskundige beoordeling. De rechtbank heeft ook in het kader van de WIA-beoordeling geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de functie van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) afdoende en begrijpelijk heeft gemotiveerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank ook afdoende gemotiveerd dat in de functie van samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden. In de functie is geen sprake van een hoog handelingstempo. Met een hoog handelingstempo wordt bedoeld een continu tempo dat beduidend hoger ligt dan het gebruikelijke handelingstempo in gangbare arbeid. Dit is in de functie niet aan de orde. De werkzaamheden zijn routinematig van aard. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overtuigend en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van de noodzaak van voortdurend toezicht en begeleiding. Appellant is in staat om zelfstandig een arbeidsprestatie te leveren, maar er worden wel specifieke eisen gesteld aan de werkomgeving en begeleiding. Daarbij heeft de aanwezigheid van de teamleider meer een preventief karakter. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de door appellant overgelegde rapporten van arbeidsdeskundige Van Vliet voldoende gemotiveerd weerlegd en de geschiktheid van de geduide functies afdoende en begrijpelijk gemotiveerd.
3.1.
Appellant heeft op hierna te bespreken gronden hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
3.2.
Het Uwv heeft, met verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 juli 2020, bevestiging van de aangevallen uitspraken bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant is van oordeel dat hij – gelet op de beperkingen zoals neergelegd in de FML – niet in staat is de in het kader van de EZWb- en WIA-beoordeling geselecteerde functies te verrichten. Volgens hem wegen de psychische componenten zo zwaar dat de arbeidsdeskundigen op basis van de FML tot de conclusie had moeten komen dat hij niet in staat is arbeid te verrichten. Daarbij heeft appellant verwezen naar de beoordeling in 2012 en het feit dat er destijds minder beperkingen waren opgenomen in de FML, maar de toenmalige arbeidsdeskundige geen functies heeft kunnen vinden waarin met zijn psychische beperkingen rekening kon worden gehouden.
4.2.
Deze grond slaagt niet. De omstandigheid dat er in 2012 met nagenoeg dezelfde FML geen functies konden worden geselecteerd, betekent niet dat appellant ook op de data in geding niet in staat kan worden geacht functies te vervullen. Daarbij is van belang dat het CBBS een dynamisch bestand is, waarin functies wijzigen, worden toegevoegd of vervallen. Dit kan met zich brengen dat – ook als de medische situatie van een betrokkene nagenoeg gelijk is gebleven of zelfs is verslechterd – het toch mogelijk functies te duiden, met als gevolg dat dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage niet wordt verhoogd of zelfs moet worden verlaagd. Bovendien blijkt uit de rapporten van de verzekeringsarts van 23 maart 2012 en het rapport van de arbeidsdeskundige van 20 april 2012 dat appellant destijds niet met gangbare arbeid was te belasten omdat hij ernstige beperkingen ondervond op psychisch vlak. Hij zou tot niets komen, overal in aangestuurd en aangespoord moeten worden, zeer onzeker zijn en zelfstandig niet tot handelen komen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 juli 2018 blijkt dat dit beeld in 2018 niet langer aan de orde is, aangezien appellant zelfstandig is in het functioneren in zijn sociale omgeving. Tevens is vermeld dat appellant sinds ruim drie jaar redelijk stabiel is met de geboden hulp en medicatie.
4.3.
De stelling van appellant dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep impliciet heeft vermeld dat hij alleen kan functioneren als er sprake is van voortdurend toezicht en voortdurende begeleiding, wordt niet gevolgd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat appellant is aangewezen op werk wat hij vrij solitair kan uitvoeren, zonder dat hij ergens helemaal alleen moet werken. In zijn rapport van 16 juli 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader toegelicht dat appellant in staat is te achten op een plek met een vast team te werken wanneer hij een duidelijk afgebakende eigen werkplek heeft, zonder de noodzaak tot contact. In dezelfde ruimte moet wel een teamleider aanwezig zijn die hem kent en die mede kan signaleren of alles goed gaat en zo nodig tijdig kan aangeven dat appellant hulp moet zoeken om afglijden te voorkomen. Hieruit volgt niet dat appellant ook voortdurende begeleiding nodig heeft. De verzekeringsartsen hebben dan ook geen aanleiding gezien om een beperking aan te nemen in de FML op het onderdeel 1.9.3 (client is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd). Appellant heeft de medische beoordeling door het Uwv ook niet (gemotiveerd) betwist, zodat er geen aanleiding bestaat aan de juistheid van de FML te twijfelen.
4.4.
Dit betekent dat bij de beoordeling of appellant in staat moet worden geacht de in het kader van de EZWb en WIA-beoordeling geduide functies te vervullen, uit moet worden gegaan van de in de FML van 19 juli 2018 neergelegde beperkingen.
4.5.
De arbeidskundige gronden die appellant in de hoger beroepen naar voren heeft gebracht, is een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de in het kader van de EZWb geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar (SBC-code 267050) en machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) geschikt zijn voor appellant. De aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat de in het kader van de WIA geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBCcode 111180), samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) en samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar (SBC-code 267050) geschikt zijn voor appellant. Ook de aan dit oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.5. leiden tot de conclusie dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken 1 en 2 moeten worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2021.
(getekend) S. Wijna
(getekend) A.M.M. Chevalier